het Boek van Henoch

Mijn excuses, het Boek van Henoch is grotendeels te lezen op deze website, maar u kunt het compleet HIER downloaden

Het Boek van Henoch staat twee keer bij de downloads, van verschillende vertalers. De heer Jongman heeft de uitgebreide versie (82 pagina's), inclusief de Profetie van de Dieren, het Boek van Methusalem en het Boek van Noach. De eerste download is van Wim Jongman en de andere is van Jim Sabelis (35 pagina's). Jongman heeft de uitgebreide versie van de Ethiopische versie, maar Sabelis heeft ook een Slavische versie vertaald. 


Nederlandse vertaling van het (Ethiopische) Boek van Henoch

Nederlandse vertaling van het (Ethiopische) Boek van Henoch

In de originele versie (de download versie) staan bij iedere Sectie commentaren van de schrijver/vertalers.  Die commentaren heb ik hier weggelaten.

Het Bijbelse Boek van Henoch is vertaald door Michael A. Knibb in het Engels (1978) en in 2009 herzien om recente ontdekkingen over de Dode Zee rollen en andere Griekse fragmenten te verwerken. Een moderne Engelse Vertaling met introductie en noten werd verzorgd door Andy McCracken.

[ Editor: Het boek mag vrij van rechten worden gedownload. McCracken heeft hier gebruik van gemaakt voor een eigen uitvoering. De vertaling van de tekst is van Willem Jongman en is zo letterlijk mogelijk in het Nederlands overgezet. McCracken doet in het commentaar soms nogal verregaandeveronderstellingen vanuit zijn eigen gedachten. Soms is daar een aantekening bij gemaakt.]

Een speciaal woord van dank aan Bredren Jason Naphtali die de vertaling van de Ethiopische tekst door M. Knibb vond in de S.O.A.S. Bibliotheek van de Universiteit van Londen.

Het Boek van Henoch: Het eerste boek ooit geschreven

Voorwoord van J.R. Church over het boek Henoch.

Heeft Henoch dit boek geschreven? Of was dit het werk van een latere schrijver? Volgens sommige theologen is Henoch het oudste boek dat ooit is geschreven. Tientallen fragmenten werden ontdekt in de Dode Zeerollen. Gedurende de eerste 700 jaar na de dood, begrafenis en opstanding van onze Heiland, werd dit mysterieuze boek geëerd en gelezen door voorgangers van kerkgemeenschappen. Toen in de Donkere Middeleeuwen de Bijbels aan de kansels werden geketend, zijn vele andere boeken, waaronder Henoch, gewoon verdwenen. In die dagen, werden de boeken met de hand geschreven. Maar vele commentaren gingen verloren in de geschiedenis. Sommigen vreesden dat Henoch nooit zou worden teruggevonden.

Hoewel de kerk geen rekening heeft gehouden met het Boek Henoch onder de collectie van goddelijk geïnspireerde geschriften, geloofden de vroeg-christelijke geleerden dat Henoch het boek schreef, en dat het bewaard was gebleven aan boord van de ark van Noach. Het was een van de oudste geschriften van de mensheid - de eerste apocalyptische literatuur ooit geschreven. In feite hebben sommigen gesuggereerd dat Henoch het oude Hebreeuwse alfabet leerde - de eerste letters waaruit woorden en zinnen worden gevormd.

Dit Boek Henoch werd oorspronkelijk geschreven in het oude Hebreeuws, en fragmenten daarvan werden ontdekt in de Dode Zeerollen. We moeten er rekening mee houden dat het Hebreeuws de taal van God is, die het universum met behulp van deze 22 letters geschapen heeft. Seth en Henoch waren niet de uitvinders van het alfabet, maar eerder de ontvangers van Gods taal - een communicatie-instrument uit de hemel, gegeven aan de mensheid.

Er waren honderden Joodse geschriften bewaard in de Tempel van Jeruzalems bibliotheek, die niet in aanmerking kwamen voor opname in de bijbelse boeken, maar dat doet niets af aan de waarde ervan. Henoch was een van die boeken. Echter, veel van de vroege geschriften gingen verloren tijdens de Joodse oorlogen tegen de Romeinse overheersing. Nadien waren er heel weinig groepen bezig met het kopiëren, publiceren en het behouden van de Joodse literatuur .

Uiteindelijk zijn veel van de boeken, waaronder Henoch, van het toneel verdwenen. Eeuwenlang bleef het Boek Henoch verloren - om te worden herontdekt in achttiende-eeuwse gemeenschappen van Joden en christenen in Abessinië, een regio in Ethiopië. In 1773 verkreeg de beroemde Engelse reiziger James Bruce drie exemplaren van het boek en bracht ze naar Europa. Zodra deze Ethiopische manuscripten waren aangekomen, begon vertalers met kopieën te produceren in verschillende Europese talen, waaronder het Engels. Een oud Grieks manuscript is opgedoken en bevestigde de juistheid en de echtheid van de Koptische taaledities.

Dit boek zal u helpen de wereld die voorafging aan de zondvloed te begrijpen.

Henoch ziet een mens in gesprek met God en geeft toe dat hij Hem niet kende. Henoch, de zevende van Adam, kende ieder mens op de planeet maar niet deze man. Hij vroeg zijn gids: "Wie is deze man?" waarbij Henoch aangaf dat hij Hem niet herkende. Zijn engel-gids weigerde om de naam van deze man te openbaren, en zei dat hij en zijn naam geheim moeten worden gehouden.

U zult ook zien hoe Henoch 7000 jaar van de wereldgeschiedenis beschrijft en wat er zou gebeuren in elk van de tien afdelingen van 700 jaar. Volgens Henoch zal die mysterieuze man in de buurt van de troon van God spoedig komen en het hemelse koninkrijk vestigen. Dit zijn slechts een paar schatten die u kunt opgraven uit de pagina's van dit boek.

U zult genieten van de verhalen in dit boek.


Boek van Henoch Sectie 1: Henochs zegen tegen de goddelozen

Sectie 1

1.1 Dit zijn de woorden van zegen van Henoch, als hij de uitverkorenen en rechtvaardigen zegent die leven in de dagen van de verdrukking, die zijn bereid voor het verwijderen van alle goddelozen en het goddeloze.

1.2 Henoch begon zijn toespraak en zei: Er was een rechtvaardig man, wiens ogen werden geopend door de Heer, en hij zag een heilig visioen in de hemelen, wat de engelen aan mij toonden. En hoorde ik alles van hen, en ik begreep wat ik zag, maar het was niet voor deze generatie, maar een toekomstige generatie die zal komen.

1.3 Met betrekking tot de uitverkorenen sprak ik, en ik hield een toespraak over hen: De Heilige en Grote-Enige zal komen vanuit zijn woning.

1.4 En de Eeuwige God zal vanaf daar treden op de berg Sinaï, en hij zal verschijnen met zijn leger, en zal verschijnen in de sterkte van zijn macht uit de hemel. 

1.5 Ieder schepsel zal bang zijn, zelfs de Wachters zullen beven, en angst en grote beving grijpt hen aan, tot aan de uiteinden van de aarde.

1.6 De hoge bergen zullen worden geschud, en de hoge heuvels wegzinken, smelten als was boven een vlam.

1.7 De aarde zal verzinken, en alles wat er op de aarde is, zal worden vernietigd, en er zal vonnis worden geveld over alle mensen, en over alle rechtvaardigen.

1.8 Maar voor de rechtvaardigen zal Hij vrede geven, en Hij stelt zijn uitverkorenen veilig, en genade zal worden toegekend aan hen. Zij allen behoren bij God, om te bloeien en gezegend te worden, en het licht van God zal op hen schijnen.

1.9 Hij zal komen met tienduizend heiligen, om een oordeel uit te voeren over de goddelozen, om die te vernietigen, en te strijden met alle vlees en met alles wat zondaar is, en tegen de goddelozen vanwege wat ze gezegd en gedaan hebben tegen Hem!


Boek van Henoch Sectie 2: GODS WET

Sectie 2

2.1 Overweeg alle gebeurtenissen in de hemel, hoe de lichten aan de hemel nooit van baan veranderen, hoe elk van hen stijgt en ondergaat, allen op de juiste tijd, en ze nooit buiten hun recht traden.

2.2 Beschouw de aarde en begrijp het werk dat daarvoor wordt gedaan, van het eerste tot het laatste, er is geen werk van God dat onregelmatig is in verschijning.

2.3 Denk aan de zomer en de winter, hoe de ganse aarde vol is van water en wolken, dauw en regen die erop rusten.

3.1 Bedenk en zie hoe alle bomen lijken te zijn verdord en al hun bladeren afvallen, met uitzondering van de veertien bomen die geen bladeren verliezen, maar bedekt blijven met de oude bladeren, totdat de nieuwe zijn gekomen na twee of drie jaar.

4.1 En nogmaals, aanschouw de dag van de zomer, die begint als de zon heet boven je wordt en men de beschutting en schaduw moet zoeken als gevolg van de hitte van de zon, en de aarde brandt onder zo'n verzengende hitte, dat je niet kunt lopen op de aarde of op een rots vanwege de hitte.

5.1 Bedenk hoe de bomen bedekt zijn met groene bladeren en vrucht dragen. En begrijp ten aanzien van alles, en zie hoe Hij die voor altijd leeft al deze dingen voor u gemaakt heeft.

5.2 En hoe Zijn werken voor Hem staan, ieder volgend jaar, en al Zijn werken Hem dienen en nooit veranderen, maar zoals God het heeft bepaald, en zo is alles gedaan.

5,3 En bedenk hoe de zeeën en rivieren samen hun taken uitvoeren.

5.4 Maar u bent daar niet mee doorgegaan, noch hebt u waargenomen de wet van de Heer. Maar u hebt die overtreden en gesproken met trotse en harde woorden met uw vuile mond tegen zijn magnifieke werk. Gij, verharde harten! U zult geen vrede hebben!

5.5 En daarom zullen uw dagen vervloekt worden, en de jaren van uw leven verwoest. En deze eeuwige vloek zal toenemen en er zal geen genade worden gegeven.

5.6 In die dagen zal uw naam tot een eeuwige vloek zijn voor alle rechtvaardigen. En zij zullen u, zondaars, voor eeuwig vervloeken.

5.7 Maar voor de uitverkorenen zal er licht zijn, vreugde en vrede, en zij zullen de aarde bezitten. Maar voor u, de goddelozen, zal er een vloek zijn.

5.8 Als wijsheid is gegeven aan de uitverkorenen zullen ze allen leven, en nooit meer het verkeerde doen, hetzij door vergeetachtigheid, of door trots. Maar degenen die beschikken over deze wijsheid zullen nederig zijn.

5.9 Zij zullen nooit meer iets verkeerd doen, en zij zullen niet worden geoordeeld in al de dagen van hun leven, en ze zullen niet sterven vanwege toorn of boosheid. Maar ze zullen het aantal dagen van hun leven vol maken. En hun leven zal groeien in alle sereniteit, en de jaren van hun vreugde zullen toenemen in blijdschap en eeuwige vrede, al de dagen van hun leven.


Boek van Henoch Sectie 3: OPSTAND ONDER DE WACHTERS

Sectie 3

6.1 En het geschiedde toen de zonen van de mensen waren toegenomen, dat er in die dagen mooie en aantrekkelijk dochters geboren werden.

6.2 En de Wachters, de zonen van de hemel, zagen ze en verlangden naar hen. En zij zeiden tot elkaar: “Kom, laat ons vrouwen kiezen voor onszelf van de kinderen der mensen, en laat ons vader zijn voor de kinderen vanonszelf.”

6.3 Maar Semyaza, die hun leider was, zei tot hen: “Ik vrees dat jullie niet volgzaam in deze daad en ik alleen zal de straf betalen voor deze grote zonde.”

6.4 En zij allen antwoordden hem, en zeiden: “Laat ons allen een eed zweren, en ons verbinden aan-elkaar met een onderlinge vloek, dat een ieder van ons zich niet zal afwenden van dit plan, maar om het effectief uit te voeren.”

6.5 Toen zwoeren zij allen met elkaar en allen verbonden zij zich met elkaar met een onderlinge vloek.

6.6 Ze waren in totaal tweehonderd, en zij daalden af in de dagen van Jared op de top van de berg Hermon. En zij noemden deze berg Hermon, omdat zij daar zwoeren en zich aan elkaar verbonden met vloeken.

6.7 En dit zijn de namen van hun leiders: Semyaza, welke hun leider was, Urakiba, Ramiel, Kokabiel, Tamiel, Ramiel, Daniel, Ezeqiel, Baraqiel, Azazel, Armaros, Batriel, Ananel, Zaqiel, Samsiel, Satael, Turiel, Yomiel , Araziel.

6.8 Dit zijn de leiders van de groepen van tien van de tweehonderd engelen, hun luitenants, en alle anderen met hen.

7.1 Ze namen elk een vrouw van hun keuze en ze begonnen met hen samen te wonen en werden promiscue met hen. Ze leerde hen toverij en banspreuken, en ze leerden hen het insnijden van wortels en bomen.

7.2 De vrouwen werd zwanger en baarden drie rassen, in de eerste plaats de grote reuzen, waarvan de lengte van elk dertig cubits werd. De grote reuzen werden de vaders van de Nephilim, en de Nephilim brachten de Elioud voort. En ze bestonden, groeiend in macht op basis van hun grootheid.

7.3 Deze allen verslonden wat de arbeid van de werkende mannen voortbrachten, totdat deze mannen niet meer in staat waren om ze te onderhouden.

7.4 Toen keerden de reuzen zich tegen de mensheid om ze te verslinden.

7.5 Ze begonnen te zondigen tegen de vogels, en tegen de dieren en tegen de reptielen, en tegen de vissen, en ze verslonden elkaars vlees en dronken hun bloed.

7.6 Toen klaagde de Aarde over deze wettelozen.

Eén cubit is ongeveer 45 cm.

De grote reuzen: 30 cubit is 13½ meter.

8.1 Azazel leerde de mensen zwaarden, dolken, schilden en borstplaten maken, en hoe ze gouden munten konden maken. En hij liet hen de fabricage zien van spiegels, de kunst van het maken van armbanden en ornamenten, en de kunst van het opmaken van de ogen en de verfraaiing van hun oogleden, en de meest waardevolle stenen, en alle soorten van kleurstoffen. En de wereld was veranderd.

8.2 Er was een grote goddeloosheid en nog veel meer hoererij, vrouwen begonnen grof te worden en velen dwaalden, en al hun wegen werden verdorven.

8.3 Semyaza leerde al diegenen de banspreuken en het versnijden van wortels, Armaros leerde het opheffen van banspreuken, Baraqiel leerde de astrologie, Kokabiel leerde de voortekenen, Tamiel leerde de tekenen van de zon, en Asradel onderwees over de baan van de maan.

8.4 En hoe meer mannen er werden vernietigd, hoe meer riepen zij, en hun stemmen bereikten de hemel.

9.1 Vervolgens keken Michaël, Gabriël, Rafaël en Uriël naar beneden uit de hemel en zagen de massa van het bloed dat werd vergoten op de aarde en al het kwaad, dat werd gedaan op de aarde.

9,2 En zij zeiden tot elkaar: “Laat de verwoeste aarde roepen met het geluid van hun geroep, tot aan de poorten van de hemel.”

9.3 En nu tot u, O Heilige Enige in de hemel, de zielen van de mensen klagen, zeggende: “Breng gerechtigheid aan ons van de Allerhoogste.”

9,4 En zij zeiden tot hun Heer, de Koning: “Heer der heren, God der Goden, Koning der koningen! Uw glorieuze troon duurt voor alle generaties van de wereld, gezegend en geprezen zij Uw naam!

9.5 U hebt alles gemaakt, en hebt macht over alles wat van U is. Alles is geopenbaard en ligt open voor U, en U ziet alles, er is niets dat kan worden verborgen voor U.

9.6 Zie wat Azazel gedaan heeft, hoe hij alle ongerechtigheid heeft geleerd op aarde en de eeuwige geheimen heeft onthuld die gemaakt zijn in de hemel.

9.7 En Semyaza heeft hen bekend gemaakt met de banspreuken, hij, aan wie U de autoriteit hebt gegeven om te heersen over degenen die met hem zijn.

9.8 Zij hebben gepaard met de dochters van de mensen, rustten bij die vrouwen, die onrein werden, en hebben deze zonden aan hen geopenbaard.

9.9 Deze vrouwen hebben reuzen gebaard, en vanwege dat, is de hele aarde gevuld met bloed en ongerechtigheid.

9.10 Nu, de zielen die zijn gestorven schreeuwen en klagen tot aan de poorten van de Hemel, en hun klaagzang is opgestegen, en zij zullen niet ophouden vanwege de ongerechtigheid, die wordt gepleegd op de aarde.

9.11 U weet alles voordat het gebeurt, en U weet dit, en wat elk van hen verwacht. Maar u zegt niets tegen ons. Wat moeten we nu doen met hen over dit alles?”


Boek van Henoch Sectie 4: DE HOOGSTE VAN DE WACHTERS SPREEKT ZICH UIT

Sectie 4

10.1 Toen sprak de Allerhoogste, de Grote en Heilige en zond Uriël naar de zoon van Lamech, en zeide tot hem:

10.2 “Zeg tegen hem in Mijn Naam, verberg jezelf! En openbaar hem het einde, dat komt, omdat de hele aarde binnenkort zal worden vernietigd. Een grote overstroming staat op het punt om over de gehele aarde te komen en al wat daarin is, zal worden vernietigd.

10.3 Nu leer hem, zodat hij kan ontsnappen met zijn nakomelingen om te kunnen overleven voor de hele aarde.”

10.4 En verder zei de Heer tegen Rafaël: 'Bind Azazel's handen en voeten en gooi hem in de duisternis. Splijt de woestijn open in Dudael, en gooi hem daar in.

10.5 Bedek hem met puntige scherpe stenen en met duisternis. En laat hem daar altijd blijven. Bedek zijn gezicht, zodat hij niet het licht kan zien.

10.6 Zodat hij op de Grote Dag des Oordeels kan worden geworpen in het vuur.

10.7 En herstel de aarde van wat die engelen hebben verwoest. En kondig het herstel aan van de Aarde. Want Ik zal de Aarde herstellen, zodat niet alle kinderen der mensen zullen worden vernietigd door de kennis die de Wachters bekend hebben gemaakt en geleerd aan hun zonen.

10.8 De hele aarde is vernield door het werk en de leer van Azazel, daarom zal alle zonde aan hem worden toegeschreven.

10.9 En de Heer zei tot Gabriël: “Trek op tegen deze bastaards en deze verworpenen, tegen de zonen van de hoereerders. Vernietig de zonen van de hoereerders en de zonen van de Wachters van onder de mensen. Stuur ze weg en zet ze tegen elkaar op, en laat ze zichzelf vernietigen in de strijd, want hun dag zal niet lang meer duren.

10.10 Ze zullen echter een verzoek doen, maar de indieners zal niets worden toegestaan ten aanzien van hen, want zij hopen op het eeuwige leven, en dat elk van hen nog vijfhonderd jaar zal leven.”

10.11 En de Heer zei tot Michaël: "“Ga, vertel het Semyaza, en de anderen met hem, die zich hebben verbonden met de vrouwen, en zichzelf hebben verdorven samen met hen in al hun onreinheid.

10.12 Als al hun zonen elkaar vermoorden, en wanneer ze de vernietiging van hun geliefden zien, bind hem voor zeventig generaties onder de heuvels van de aarde, tot de dag van hun oordeel en hun einde, tot het oordeel dat voor alle eeuwigheid is, volbracht is.

10.13 In die dagen zullen zij worden geleid naar de afgrond met vuur, in kwelling, en ze zullen worden opgesloten in de gevangenis voor alle eeuwigheid.

10.14 Dan zal Semyaza verbrand worden, en de anderen met hem vernietigd, samen zullen zij gebonden worden tot het einde van alle generaties.

10.15 Vernietig alle zielen van lust, en de zonen van de Wachters, want zij hebben onrecht gedaan aan de mensheid.

10.16 Vernietig alle slechtheid van de bodem der Aarde, zodat allerlei kwade praktijk zal ophouden.

10.17 Dan zullen de rechtvaardigen nederig zijn, en zullen leven totdat ze vader van duizenden zijn. En alle dagen van hun jeugd en hun ouderdom zullen zij gaan in vrede.

10.18 In die dagen zal de hele aarde bebouwd worden in gerechtigheid en alles zal worden beplant met bomen, en het zal worden gevuld met zegen.

10.19 Zij zullen al de aangename bomen erop planten en zij zullen wijnstokken planten. En de wijnstok die is aangeplant zal fruit produceren in overvloed, en elk zaad dat daarop gezaaid; elke maat zal duizendvoudig zijn, en elke maat van olijven zal tien kuipen aan olie produceren.

10.20 En u zult de aarde reinigen van alle kwaad, en van alle ongerechtigheid, en van alle zonde, en van alle goddeloosheid, en van alle onreinheid, die is gebracht over de aarde.

10.21 Alle kinderen der mensen zullen rechtvaardig worden, en alle volken zullen Mij dienen en Mij zegenen en allen zullen Mij aanbidden.

10.22 En de aarde zal gereinigd worden van alle corruptie, en van alle zonde, en van alle toorn, en van alle kwelling, en Ik zal niet opnieuw een overstroming sturen voor alle generaties, voor altijd.

11.1 In die dagen zal ik de voorraadkamers van zegen openen, die in de hemel zijn, opdat ik ze neerzend op de Aarde, op de werken, en op het werk van de kinderen der mensen.

11.2 Vrede en waarheid zullen worden verenigd, voor alle dagen van eeuwigheid, en voor alle generaties van eeuwigheid.”


Boek van Henoch Sectie 5: Henoch ontmoet de heilige Wachters

Sectie 5

12.1 Vervolgens verdween Henoch en geen van de kinderen der mensen wist waar hij verborgen was, waar hij was, of wat er was gebeurd met hem.

12.2 Al zijn handelingen waren met de Heilige Enige en met de Wachters in zijn dagen.

12.3 En ik Henoch, zegende de Grote Heer en de Koning van Eeuwigheid. En de Wachters riepen mij, Henoch de schrijver, en zeiden tot mij:

12.4 "Henoch, schrijver van de gerechtigheid. Ga en stel de Wachters van de hemel op de hoogte, zij die zijn vertrokken vanuit de Hoge Hemel en de Heilige eeuwige plaats, en die zich hebben verdorven met vrouwen, en hebben gedaan als de mensenzonen, en vrouwen genomen voor zichzelf, en de aarde volledig verdorven hebben gemaakt.

12.5 Zij zullen noch vrede noch vergeving krijgen van de zonde op aarde gedaan, noch zullen zij zich verheugen in hun zonen.

12.6 Ze zullen zien de slachting van hun geliefden, en ze zullen jammeren en weeklagen voor altijd over de vernietiging van hun zonen. Maar zij zullen geen genade noch vrede kennen.”

13.1 Toen ging Henoch naar Azazel en zei: “U zult geen vrede kennen. Een zware straf is gekomen tegen u en u moet worden gebonden.

13.2 U zult geen rust, noch genade krijgen, noch een toekenning van enig verzoek, vanwege het onrecht dat u hebt geleerd, en vanwege alle werken van godslastering, kwaad en de zonde die u hebt getoond aan de mensenkinderen.”

13.3 Toen ging ik en sprak tot hen allemaal samen, en ze waren allemaal bang en bevreesd, en beven maakt zich meester van hen.

13.4 Ze vroegen mij om een verzoekschrift te schrijven voor hen, opdat zij vergeving zouden ontvangen, en om het verzoekschrift voor te lezen aan de Heer in de Hemel.

13.5 Want zij waren niet in staat, vanaf dat moment, om te spreken, en ze konden hun ogen niet naar de hemel opslaan uit schaamte voor hun zonden, waarvoor zij waren veroordeeld.

13.6 Toen schreef ik het verzoekschrift, en hun bede met betrekking tot hun geest en de daden van elk van hen, en met betrekking tot wat ze vroegen, zodat zij vergeving en tolerantie zouden krijgen.

13.7 Dus ik ging zitten bij de wateren van Dan, in het land van Dan, dat ten zuidwesten van Hermon ligt, en ik las het verzoekschrift voor, totdat ik in slaap viel.

13.8 Toen kwam er een droom voor mij, een visioen dat op mij viel, en ik zag een visioen van toorn, en dat ik sprak met de zonen van de hemel en hen bestrafte.

13,9 En ik werd wakker en ging naar hen toe, en zij zaten allemaal bijeen terwijl ze rouwden, in Ubelseyael, dat tussen Libanon en Senir ligt, met hun gezichten bedekt.

13.10 En ik sprak, staande voor hen allen, over de visioenen die ik had gezien in mijn slaap, en ik begon deze woorden te spreken aan de Wachters van de hemel om ze terecht te wijzen.


Boek van Henoch Sectie 6: HET BOEK VAN BERISPING

Sectie 6

14.1 Dit boek met het woord der gerechtigheid, en van wederlegging tot de Wachters, die zijn van eeuwigheid, zoals de Heilige en Verhevene mij beval in het visioen.

14.2 Ik zag in mijn slaap wat ik nu zal uitleggen met de tong van vlees, en met mijn adem, die de Grote Enige aan de mensen in hun mond heeft gegeven, zodat ze kunnen spreken, en het begrijpen met hun hart.

14.3 Zoals Hij het heeft geschapen, en mannen benoemd heeft om het woord van kennis te begrijpen, zo heeft Hij mij geschapen en benoemd om de Wachters terecht te wijzen, de zonen van de hemel.

14.4 Ik schreef uw verzoekschrift, maar in mijn visie bleek dat uw verzoek niet zal worden toegekend aan u, niet voor alle dagen in de eeuwigheid, en een volledige oordeel is afgekondigd tegen u, en u zult geen vrede hebben.

14.5 Van nu af aan, zult u niet meer kunnen opstijgen naar de hemel tot in alle eeuwigheid, en het is verordend dat u zult worden gebonden aan de aarde voor alle dagen van de eeuwigheid.

14.6 Maar daarvoor zult u de vernietiging hebben gezien van uw geliefde zonen, en u zult nooit meer in staat zijn om van hen te genieten, maar zij zullen voor uw aangezicht vallen door het zwaard.

14.7 Uw verzoek zal niet worden ingewilligd, niet ten aanzien van hen of ten aanzien van u zelf. En terwijl jullie huilen en smeken, spreken jullie geen enkel woord uit de Geschriften die ik heb geschreven.

14.8 En in het visioen verscheen aan mij het volgende: Wolken riepen mij in het visioen, en de mist riep mij ook. Het pad van de sterren en de bliksemschichten dreven mij voort en droegen mij. In het visioen lieten de winden mij vliegen, en dreven mij voort, en tilden mij omhoog in de lucht.

14.9 Ik ging door tot ik bij een muur kwam, die was gemaakt van hagelstenen, en omgeven door een rivier van vuur, en het begon mij angstig te maken.

14.10 Ik ging door de rivier van vuur en kwam bij een groot huis, dat was gebouwd van hagelstenen, en de muur van dat huis was als een mozaïek van kristallen en de vloer was als van sneeuw.

14.11 Het dak was als het pad van de sterren en bliksemschichten, en onder hen waren vurige cherubs, en de lucht was als van water.

14.12 Er was een vuur rond de muren, en de deuren stonden in vuur en vlam.

14.13 Ik ging naar dat huis toe, en het was er zo heet als een vuur en ook zo koud als sneeuw, er binnenin was geen plezier noch leven. Vrees overviel mij en een beven nam bezit van mij.

14.14 Terwijl ik beefde en trilde, viel ik op mijn gezicht.

14.15 Ik keek in het visioen, en ik zag een ander huis, dat groter was dan het eerste, en al haar deuren stonden open voor mij, het was gebouwd als rivieren van vuur.14.16 En in alles was het zo uitblinkend in glorie en pracht en grootte, dat ik niet in staat ben om haar glorie en omvang voor u te beschrijven.

14.17 De vloer was van vuur, en erboven was bliksem en een pad van sterren, en het dak was ook als een brandend vuur.

14.18 Ik keek en ik zag een hoge troon erin, en zijn verschijning was als van ijs, en omringd door iets als de stralende zon en het geluid van cherubs.

14.19 Van onder de hoge troon uit vloeiden rivieren van vuur, zodat het onmogelijk was om ernaar te kijken.

14.20 Hij die Groot in Glorie is zat daarop, en zijn kleding was helderder dan de zon, en witter dan sneeuw.

14.21 En geen engel zou kunnen binnengaan, en verschijnen voor het aangezicht van Hem die geëerd en geprezen is, geen schepsel van vlees zou kunnen bestaan.

14.22 Een zee van vuur brandde om hem heen en een groot vuur stond voor Hem, en geen van hen rondom hem kwam dicht bij Hem. Tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem, maar Hij had geen Heilige Raad nodig.

14.23 De heiligen die dicht bij Hem waren, gingen niet weg, nog bij nacht of dag en scheidden nooit van hem.

14.24 En tot die tijd lag ik op mijn gezicht, bevend. En de Heer riep mij met zijn eigen stem, en zei tot mij: “Kom hier, Henoch, naar mijn Heilig Woord.”

14.25 En Hij tilde mij op en bracht mij bij de deur. En ik keek, met mijn gezicht naar beneden.

15.1 Hij antwoordde mij en zeide tot mij met Zijn stem: "“Luister! Wees niet bang, Henoch, gij rechtvaardig mens en schrijver van rechtvaardigheid. Kom hier en hoor mijn stem.

15.2 Ga nu naar de Wachters van de hemel, die u gezonden hebben voor een bemiddeling namens hen en zeg: U bent het die moesten bemiddelen namens de mensen, niet de mensen in opdracht van u.

15.3 Waarom hebt u de hoge, heilige en eeuwige hemel verlaten, en gelegen met de vrouwen, en de dochters van de mensen verontreinigd door het nemen van vrouwen voor uzelf, en te doen als de zonen van de aarde, met een vaderschap van reuzenzonen?

15.4 U was spiritueel, heilig, wonend in een eeuwig leven, maar werd onrein door bij de vrouwen kinderen te verwekken door bloed en vlees, en begeerte naar het bloed van de mensheid, met het produceren van vlees en bloed, zoals zij doen, die sterven en vernietigd worden.

15.5 Om die reden geef ik mannen vrouwen, zodat ze zaad zaaiden in hen, en zo dat kinderen worden geboren bij hen, zodat werken zullen worden gedaan op Aarde.

15.6 Maar u was vroeger spiritueel, eeuwig levend, met een onsterfelijk leven, voor alle generaties van de wereld.

15.7 Om deze reden heb ik u geen vrouwen gegeven, omdat de woning van de geestelijke in de hemel is.

15.8 En nu, de reuzen die werden geboren uit lichaam en vlees, zullen boze geesten worden genoemd op Aarde, en de Aarde zal hun verblijfplaats zijn.

15.9 Deze boze geesten kwamen vanuit hun vlees, omdat ze gemaakt zijn vanuit de hoge, vanuit de Heilige Wachters die hun begin en eerste oorsprong was. Boze geesten zullen zij zijn op de aarde en 'Geesten van het Kwade' genoemd worden.

15.10 De woning van de hemelse geesten is de hemel, maar de woning van de geesten van de aarde, die geboren werden op de aarde, is de Aarde.15.11 De geesten van de reuzen die teisteren, onderdrukken, vernietigen, aanvallen en strijden, bewerken daarmee de verwoesting op de aarde, en veroorzaken problemen. Zij eten geen voedsel, hebben geen dorst en zijn niet waarneembaar voor de ogen.

15.12 En deze geesten zullen opstaan tegen de kinderen van de mensen, en tegen de vrouwen, want ze kwamen uit hen voort, tijdens de dagen van slachting en vernietiging.

16.1 Met de dood van de reuzen, waar ook de geesten uit hun lichamen zijn gegaan, zal hun vlees worden vernietigd door het oordeel. Op deze manier zullen zij vernietigd blijven tot de Dag van het Grote Oordeel is bereikt, tot op de Grote Eeuw, voor de Wachters en de goddelozen.”

16.2 Nu voor de Wachters die u gezonden hebben namens hen met een verzoekschrift, die voorheen in de hemel waren, zeg hen:

16.3 “U was in de hemel, maar de goede geheimen waren u nog niet geopenbaard, want u wist maar een paar waardeloze mysteries. Die hebt u bekend gemaakt aan de vrouwen, in de hardheid van uw harten. En deze mysteries veroorzaakten dat de vrouwen en de mannen het kwaad verhoogden op de Aarde."

16.4 Daarom zeg tot hen: "Gij zult geen vrede hebben.”


Boek van Henoch Sectie 7: HENOCH VERBLIJFT VOOR EEN TIJD BIJ DE WACHTERS

Sectie 7

17.1 Toen namen ze mij mee naar een plek die eruit zag als een brandend vuur, en als ze wilden, dan maakten ze zichzelf zo, dat ze eruit zagen als mannen.

17.2 En ze leidden mij naar een plaats van storm, op een berg, het topje van de bergtop die reikte tot de Hemel.

17.3 Ik zag lichtende plaatsen en donder in de buitenste plaatsen, en de diepten daarvan met een boog van vuur, pijlen in de pijlkokers, een zwaard van vuur, en al het flitsen van de bliksem.

17.4 Toen namen ze mij mee naar het Water van het Leven zoals het is genoemd en naar het Vuur van het Westen, die elke instelling van de zon ontvangt.

17.5 Toen kwam ik bij een rivier van vuur, waar het vuur als waterstroomt, en zich uitstort in de Grote Zee, naar het westen.

17.6 Ik zag al de grote rivieren, en ik bereikte de Grote Duisternis, en ging daar waar alle vlees gaat.

17.7 Ik zag de bergen van de winterse duisternis en de plaats waar het water van alle diepten heen vloeit.

17.8 Ik zag de mondingen van alle rivieren van de Aarde, en de monding van de afgrond.

18.1 Ik zag de opslagruimte van alle winden, en ik zag hoe Hij met deze de hele schepping heeft bekleed, en ik zag de fundamenten van de Aarde.

18.2 Toen zag ik de hoeksteen van de Aarde. En zag ik de vier winden die de aarde en de hemel dragen.

18.3 Ik zag hoe de winden zich uitstrekten naar de hoogte van de Hemel, en hoe ze zichzelf positioneerden tussen hemel en aarde, dat zijn de pijlers van de Hemel.

18.4 Ik zag de winden die door de ruimte draaien en de oorzaak zijn van de kringloop van de zon en alle sterren.

18.5 Ik zag de winden op de aarde waarop de wolken steunen en ik zag de paden van de Engelen. Aan het einde van de aarde kon ik het firmament van de hemel erboven zien.

18.6 Toen ging ik naar het zuiden, waar het brandde dag en nacht, waar zeven bergen van edelstenen zijn, drie gericht naar het oosten en drie naar het zuiden.

18.7 Deze, naar het oosten gericht, waren van gekleurd steen, een was van parel, een van helende steen, en die naar het zuiden waren gericht, van rode steen.

18.8 En de middelste reikte naar de hemel, als de troon van de Heer, van stibium, en de bovenkant van de troon was van saffier.

18.9 Ik zag een brandend vuur, en wat binnen in de bergen is.

18.10 En ik zag daar een plaats, buiten de grote aarde, waar de wateren bij elkaar komen.

18.11 Ik zag een diepe kloof in de aarde, met pilaren van hemels vuur, en ik zag onder hen vurige hemelse zuilen, welke neervielen, zowel wat betreft de hoogte als de diepte en ze waren onmetelijk.

18.12 Afgezien van deze kloof zag ik een plek en er was geen hemel boven, noch de fundering van de aarde eronder, er was geen water en geen vogels, maar het was een woeste plaats.

18.13 En ik zag daar iets verschrikkelijks, zeven sterren, als grote brandende bergen.

18.14 Als een geest mij vroeg, zei de engel: “Dit is de plaats van het einde van de Hemel en Aarde, dit is de gevangenis voor de Sterren van de Hemel en het Heir van de Hemel.

18.15 En de sterren die over het vuur heen rollen, dit zijn degenen die het gebod van de Heer hebben overtreden, vanaf het begin van hun opstijgen, omdat ze niet uittraden op de juiste tijden.

18.16 En hij was toornig op hen, en bond hen tot de tijd van de voltooiing van hun zonde, in het Jaar van het Mysterie.”

19.1 Toen zei Uriel tot mij: “De geesten van de Engelen die promiscue seks met vrouwen hadden zullen hier verblijven, en zij nemen vele vormen aan, zullen de mens onrein maken en ertoe leiden dat de mensen dwalen, zodat zij offeren aan boze geesten als goden. En ze zullen daar zijn tot de grote dag des oordeels, waarop zij zullen worden geoordeeld, zodat een einde aan hen wordt gemaakt.

19.2 Maar hun vrouwen, die de Engelen uit de Hemel op een dwaalspoor hebben geleid, zullen vrede kennen. ”

19.3 En ik alleen, Henoch, zag het gezicht, de uiteinden van alles, en niemand heeft gezien wat ik heb gezien.


Boek van Henoch Sectie 8: DE ENGELEN DIE DE WACHT HOUDEN

Sectie 8

De verzen 22.9 tot en met 22.13 hebben een causaal verband met de Openbaring van Paulus. Henoch omschrijft de 4 plaatsen in het kort, Paulus vertelt uitgebreid wat er op deze plaatsen gebeurt. 

20.1 Dit zijn de namen van de heilige engelen die waken.

20.2 Uriël, is een van de heilige engelen, die waakt over de hele wereld en over Tartarus.

20.3 Raphaël is een van de heilige engelen, die waakt over de geesten van de mensen.

20.4 Raguël is een van de heilige engelen, die de wreker is op de wereld, en op de lichten.

20.5 Michaël een van de heilige engelen, verantwoordelijk voor de leiding aan het beste deel van de mensheid, verantwoordelijk voor de volken.

20.6 Sariël is een van de heilige engelen, die belast is met de geest van de mannen die ervoor zorgen dat de geesten zondigen.

20.7 Gabriël is een van de heilige engelen, die belast is met het paradijs, en de Cherubijnen en de Serafijnen.

20.8 Rumiël is een van de heilige engelen, die God gesteld heeft over degenen die zullen opstijgen.

21.1 Toen ging ik naar een plek waar helemaal niets was gemaakt.

21.2 En ik zag een vreselijk iets, noch een Hoge Hemel, noch een vaste grond, maar een woeste plaats, voorbereid en verschrikkelijk.

21.3 En daar zag ik zeven sterren van de hemel, samengebonden, als grote bergen en brandend als van vuur.

21.4 Toen zei ik: “Voor wat voor zonde zijn zij gebonden, en waarom zijn ze hierin gegooid?”

21.5 Toen sprak Uriël, een van de heilige engelen die met mij was en mij leidde, tot mij en zei: “Henoch, over wie stel je vragen? Over wie heb je vragen en zorgen?

21.6 Dit zijn enkele van de sterren die het gebod van de Heer, de Allerhoogste overtraden, en ze zijn hier gebonden tot de duizend tijden zijn voltooid, het aantal dagen van hun zonden”

21.7 Van daar ging ik naar een andere plaats, nog verschrikkelijker dan deze en ik zag iets vreselijks: er was een groot vuur daar, dat brandde met oplaaiende vlammen. En de plaats was gespleten tot in de afgrond, vol met grote pilaren van vuur, die afdaalden, waarvan ik niet de omvang kon zien, noch de afmeting of de bron.

21.8 Toen zei ik: “Deze plaats is verschrikkelijk, en zeer pijnlijk om naar te kijken!”

21.9 Vervolgens zei Uriël, een van de heilige engelen die met mij was, en antwoordde mij. Hij antwoordde en zei tegen mij: “Henoch, waarom hebt u die angst en vrees als gevolg van deze verschrikkelijke plaats, met het zien van deze pijn.”

21.10 Hij zei tegen mij: "Deze plaats is de gevangenis van de engelen, en daar zullen ze voor altijd vastgehouden worden."

22.1 Vandaar uit, ging ik naar een andere plaats, en hij liet me in het Westen een grote en hoge berg zien, en een harde rots, en vier mooie plekken.

22.2 Binnenin was het diep, breed en zeer glad. Hoe glad was het wat draaide, en diep en donker om naar te kijken!

22.3 Toen antwoordde Raphaël, een van de heilige engelen die bij mij was, en zei tot mij: “Deze prachtige plaatsen zijn er, zodat de geesten, de zielen van de doden, daarin kunnen worden verzameld. Die werden gemaakt voor hen, zodat ze hier kunnen verzamelen de zielen van de mensenkinderen.

22.4 En zij maakten deze plaatsen, waar deze zullen blijven tot de Dag des Oordeels, en tot de hun vastgestelde tijd, en de vastgestelde tijd zal lang duren, totdat het grote oordeel over hen komt.”

22.5 Ik zag de geesten van de zonen van de mensen die dood waren en hun stemmen bereikten de hemel en klaagden.

22.6 Toen vroeg ik Raphaël, de engel die bij me was, en zei tot hem: “Wiens geest is dit, wiens stem reikt tot aan de hemel en klaagt als deze?”

22.7 Hij antwoordde mij, en zei tot mij: “Deze geest is degene die kwam vanuit Abel, die door Kaïn, zijn broer, werd vermoord. En hij zal klagen over hem tot zijn nakomelingen zijn vernietigd van het gezicht van de aarde, en zijn nageslacht vergaan is van onder de nakomelingen der mensen.”

22.8 Toen vroeg ik over hem, en over het oordeel over hen allen, en ik zei: “Waarom is de een gescheiden van de ander.”

22.9 En hij antwoordde mij, en zei tot mij: “Deze drie plaatsen werden zo gemaakt, opdat zij de geesten in de dood zouden scheiden. En de zielen van de rechtvaardigen zijn op deze manier gescheiden, dit is de bron van water, en daarboven het licht.

22.10 Ook is er een plek gecreëerd voor zondaren, wanneer zij sterven, en begraven zijn in de aarde, en het oordeel nog niet over hen is gekomen tijdens hun leven.

22.11 Maar hier worden hun zielen gescheiden voor deze grote kwelling, tot aan de Grote Dag des Oordeels met bestraffing en kwelling voor hen die voor eeuwig vervloekt zijn, en een wraak op hun zielen. En daar zal Hij hen voor altijd binden. Waarlijk, Hij is van het begin van de wereld.

22.12 En er is een plaats afgescheiden voor de zielen van hen die klagen, en informatie geven over hun vernietiging, over wanneer ze werden gedood, in de dagen van de zondaars.

22.13 Daarom is er een plek gemaakt, voor de zielen van mensen die niet rechtvaardig zijn, maar zondaars, die hun wangedrag vol maakten en met de onrechtvaardigen zullen zij hun lot delen. Maar hun zielen zullen niet worden gedood op de dag des oordeels, noch zullen zij opstijgen van hier.”

22.14 En ik zegende de Heer der heerlijkheid en zei: “Gezegend zij mijn Heer, de Heer van Glorie en Gerechtigheid, die over alles regeert voor eeuwig.”

23.1 En van daar ging ik naar een andere plaats, naar het westen, aan het uiteinde van de aarde.

23.2 En ik zag een vuur dat brandde en bewoog, zonder te rusten of op te houden met bewegen, bij dag of bij nacht, maar voortging op preciesdezelfde manier.

23.3 En ik vroeg zeggende: “Wat is dit, wat geen rust heeft?”

23.4 En Raguël, een van de heilige engelen die met mij was, antwoordde mij, en zei tot mij: “Dit brandende vuur, waarvan je zag dat het zich naar het westen bewoog, is het vuur van alle lichten aan de hemel.”


Boek van Henoch Sectie 9: DE GEURIGE BOMEN, het 1000-jarig rijk

Sectie 9

24.1 Van daaruit ging ik naar een andere plaats op de Aarde en hij toonde mij een berg van vuur welke dag en nacht brandde.

24.2 Ik ging er naar toe en zag zeven schitterende bergen. Alle waren verschillend van elkaar, waardevolle en prachtige stenen, en alle waren kostbaar, en hun uiterlijk glorieus, en hun vorm was prachtig. Drie naar het oosten, de een stevig verbonden met een ander, en drie naar het zuiden, de een aan de ander, met diepe en ruige valleien, geen van hen dichtbij de ander.

24.3 En er was een zevende berg, in het midden van deze, en op het hoogtepunt van deze was het allemaal als de zetel van een troon met geurige bomen er omheen.

24.4 Onder hen was een boom, zoals ik nooit heb geroken, en geen van hen, of van de anderen, was zoals deze. Hij was heerlijk geurend, ja meer dan een geur, zijn de bladeren, en zijn bloemen, en zijn hout verwelkt nooit. Het fruit is uitstekend, en zijn vrucht is als clusters van dadels aan een palm.

24.5 Toen zei ik: “Kijk eens naar deze prachtige boom! Zo mooi om naar te kijken, en hoe aangenaam zijn de bladeren, en zijn vrucht is een zeer mooie verschijning.”

24.6 Toen gaf Michaël, een van de heilige en eervolle engelen, die met mij was, die verantwoordelijk voor hen was,

25.1 antwoord en zei tot mij: “Henoch, waarom vraagt je mij naar de geur van deze boom, en waarom vraag je het om dit te weten?”

25.2 En ik, Henoch, antwoordde hem, zeggende: “Ik wil alles weten daarover, maar vooral over deze boom.”

25.3 En hij antwoordde mij, en zei: “Deze hoge berg, die je zag, wiens top is als de troon van de Heer, is de troon waar de Heilige en Verhevene, de Heer der heerlijkheid, waar de eeuwige Koning zal zitten, wanneer Hij neer komt op de Aarde om die te bezoeken voor altijd.

25.4 En deze mooie en geurige boom, waarvoor geen schepsel van vlees de bevoegdheid heeft om deze aan te raken tot aan het grote oordeel, wanneer hij wraak zal nemen op alles en voor altijd, om aan alles een einde te maken, die zal worden gegeven aan de rechtvaardigen en de nederigen.

25.5 Van zijn vrucht zal het leven worden geschonken aan de uitverkorenen, naar het noorden toe zal het worden aangeplant, op een heilige plaats, bij het huis van de Heer, de Eeuwige Koning.

25.6 Dan zullen zij zich verheugen met vreugde en blij zijn in de heilige plaats.

Zij zullen de geur van deze hun botten laten doortrekken, en zij zullen een lang leven op aarde leven, zoals uw vaders leefden. En in hun dagen zal verdriet, pijn, arbeid en straf, hen niet raken.”

25.7 En ik zegende de Heer der heerlijkheid, de eeuwige koning, want hij heeft dingen bereid voor rechtvaardige mensen, en heeft zulke dingen gemaakt, en zei dat deze aan hen moeten worden gegeven.

26.1 En van daaruit ging ik naar het midden van de aarde en zag een gezegende, goed besproeide plaats, met takken, die in leven bleven, en ontsproten uit een boom, die was omgekapt.

26.2 Daar zag ik een heilige berg, en onder de berg, in het oosten daarvan, was water, en het stroomde in de richting van het zuiden.

26.3 En naar het oosten zag ik een andere berg, die van dezelfde hoogte was, en tussen hen was er een diep en smal dal, en daarin liep een stroom tussen de bergen door.

26.4 Ten westen van deze, was er een andere berg, die lager was en niet hoog, en daaronder was er een dal tussen hen in. En er waren andere diepe en droge valleien aan het einde van de drie bergen.

26.5 En al de valleien waren diep en smal, van harde rots, en bomen werden op hen geplant.

26.6 En ik was verbaasd over de rots, en ik was verbaasd over het dal, ik was heel erg verbaasd.

27.1 Toen zei ik: “Wat is het doel van dit gezegende land, dat helemaal vol staat met bomen, en deze vervloekte vallei in het midden van hen?”

27.2 Toen antwoordde Raphaël, een van de heilige engelen die bij mij was, mij en zei tot mij: “Dit vervloekte dal is voor degenen die voor eeuwig vervloekt zijn. Hier worden zij allemaal bij elkaar verzameld, die spreken met hun mond tegen de Heere, woorden die niet passen, en harde dingen zeggen over Zijn heerlijkheid. Hier zullen zij hen allen verzamelen, en hier zal de plaats van oordeel zijn.

27.3 En in de laatste dagen zal de gebeurtenis komen van een rechtvaardig oordeel over hen, in het aangezicht van de rechtvaardigen, voor altijd. Want hier zullen de barmhartigen de Heer van de Glorie en de Eeuwige Koning prijzen.

27.4 In de dagen van het oordeel over hen zullen ze Hem zegenen, vanwege zijn barmhartigheid, gelijk als Hij hen hun bestemming heeft toegewezen.”

27.5 Toen heb ik zelf de Heer van de Heerlijkheid gezegend, ik sprak hem toe, en ik herinnerde mij Zijn majesteit, die er was.

28.1 En van daar ging ik naar het oosten, tussen de woestijnbergen door, en ik zag een uitgestrekte vlakte, en het was er eenzaam.

28.2 Maar het was vol met bomen en planten uit dit zaad, en het water van boven stroomde er over.28.3 Het wilde water, dat stroomde naar het noordwesten, leek overvloedig, en aan alle kanten, was er nevel en mist.

29.1 Toen ging ik naar een andere plaats, weg van de woestijn; ik kwam in de buurt ten oosten van deze berg

29.2 Daar zag ik Bomen des Oordeels, bijzondere structuren met de geur van wierook en mirre, en de bomen waren niet gelijk.

30.1 En daarboven, boven deze, boven de bergen in het oosten, en niet ver weg, zag ik een andere plaats, met valleien van water, als iets wat niet faalde.

30.2 En ik zag daar een mooie boom, de geur was als die van mastiek.

30.3 En op de oevers van deze valleien zag ik geurige kaneel. En door die dalen heen kwam ik naar het oosten.

31.1 Toen zag ik nog een berg, waar bomen stonden en er stroomde water uit, en er stroomde uit deze als was het een nectar, waarvan de naam is styrax en galbanum.

31.2 Naast deze berg zag ik een andere berg, en daarop waren aloë bomen en die bomen zaten vol met vruchten die is als een amandel, maar hard.

31.3 En als zij deze vrucht nemen, is het beter dan de geur.

32.1 En na deze geuren in het noord-oosten, keek ik toen over de bergen, en zag ik zeven bergen vol met fijne nardus en geurige bomen van kaneel en peper.

32.2 En van daar ging ik over de toppen van de bergen, ver weg naar het oosten, en ik ging verder tot de Rode Zee, en ik was verre daarvan, en ik ging over de duisternis heen.

32.3 Ik kwam naar het Paradijs, de Tuin der gerechtigheid, en ik zag achter die bomen veel grote bomen die daar groeiden, geurend, groot, zeer mooi en heerlijk, als de bomen van Wijsheid, waar ze van eten en grote wijsheid van kennen.

32.4 Het is als de Johannesbroodboom, en zijn vrucht is als clusters van druiven op een wijnstok, erg mooi, en de geur van deze boom verspreidt zich en dringt ver door.

32.5 En ik zei: “Deze boom is mooi! Hoe mooi en aangenaam is zijn uiterlijk!”

32.6 Toen antwoordde de heilige engel Raphael, die bij mij was, mij en zei tegen mij: “Dit is de boom van wijsheid, waarvan je oude vader en oude moeder, die voor u waren, hebben gegeten en wijsheid leerden, en hun ogen waren geopend, en zij wisten dat zij naakt waren. En zij werden verdreven uit de tuin.”

33.1 En van daar ging ik naar de uiteinden der aarde, en ik zag de grote dieren die er zijn, elk verschillend van de ander, en ook de vogels, die verschilden in vorm, schoonheid en roep, elk verschillend van de ander.

33.2 En ten oosten van deze dieren, zag ik de uiteinden van de aarde, waarop de hemel rust, en de open poorten van de hemel.

33.3 Ik zag hoe de sterren van de hemel opkomen, en telde de Poorten, waaruit ze komen, en schreef al hun uitgangspunten op, voor een ieder individueel, op basis van hun aantal. En hun namen, naar hun sterrenbeelden, hun positie, hun tijden en hun maanden, zoals de Engel Uriël die met mij was, mij liet zien.

33.4 Hij liet me alles zien, en schreef het op, en ook hun namen schreef hij voor me op, op basis van de betrekking tot hun vaste tijden.

34.1 Van daaruit ging ik naar het noorden, tot aan de uiteinden van de aarde, en daar zag ik een groot en glorieus wonder aan de uiteinden van de hele aarde.

34.2 Daar zag ik de drie poorten van de hemel, door elk van hen gingen de noordenwinden uit, wanneer zij blazen is er kou, hagel, vorst, sneeuw, mist en regen.

34.3 En van een poort waaide het goede, maar wanneer zij bliezen door deandere twee poorten, is het met kracht, en brengt het kwelling over de aarde, en ze blazen met kracht.

35.1 Van daaruit ging ik naar het westen, tot aan de uiteinden van de aarde, en ik zag daar, zoals ik zag in het oosten, drie open poorten, als veel poorten en net zoveel uitgangspunten.

36.1 Van daaruit ging ik naar het zuiden, tot aan de uiteinden van de aarde, en daar zag ik drie poorten van de hemel open, en de zuiden wind, de mist en de regen en wind, komen daar vandaan.

36.2 En van daar ging ik naar het oosten van de einden van de hemel, en daar zag ik de drie oostelijke poorten van de hemel open, en boven hen, waren er kleinere poorten.

36.3 Door elk van deze kleinere poorten, passeerden de sterren van de hemel en gingen naar het westen, op het pad dat ze is getoond.

36.4 En toen ik dit zag, zegende ik, en ik zal altijd zegenen de Heer der Heerlijkheid, die grote en heerlijke wonderen heeft gedaan, en Hij die de grootheid van zijn werk toont aan Zijn engelen, en aan de zielen van de mensen, zodat ze zouden prijzen het werk van Zijn Macht. Zo dat al zijn schepselen het werk zien, en loven het grote werk van Zijn handen, en voor altijd Hem zegenen!


Boek van Henoch Sectie 10: HET BOEK VAN METHUSALEM

Sectie 10

106.1 Na die dag koos mijn zoon Methusalem een vrouw voor zijn zoon Lamech en zij werd zwanger van hem en schonk het leven aan een zoon.

106.2 En zijn lichaam was wit als sneeuw, en rood als de bloem van een roos, en het haar van zijn hoofd was zo wit als wol. Zijn ogen waren mooi en toen hij zijn ogen opende was of het hele huis glanzend was, net als de zon, zodat het hele huis uitzonderlijk helder was.

106.3 En toen hij uit de hand van de vroedvrouw werd genomen, opende hij zijn mond en zegende de Heer van Gerechtigheid.

106.4 Maar zijn vader Lamech was bang voor hem en vluchtte en ging naar zijn vader Methusalem.

106.5 Hij zeide tot hem: “Ik heb een vreemde zoon verwekt, hij is niet als een mens, maar lijkt op de kinderen van de Engelen van de hemel, een ander type, en niet als een van ons. Zijn ogen zijn als de stralen van de zon en zijn gezicht is glorieus.

106.6 En het lijkt mij dat hij niet is voortgekomen uit mij, maar van de engelen, en ik ben bang dat er iets bijzonders gaande is op de aarde in zijn dagen.

106.7 Nu, mijn vader, ik vraag u om een verzoek naar onze vader Henoch, om de waarheid van hem te kennen, want hij woont met de engelen.”

106.8 Als Methusalem de woorden van zijn zoon hoorde kwam hij naar me toe, aan de uiteinden van de aarde, want hij had gehoord dat ik daar was. Hij riep me, en ik hoorde zijn stem en ging naar hem toe. Ik zei tegen hem: “Hier ben ik mijn zoon, want je bent bij mij gekomen.”

106.9 En hij antwoordde mij en zei: “Ik ben gekomen naar u als gevolg van een grote zaak, en vanwege een verontrustende visie ben ik hier gekomen.

106.10 Nu hoor naar mij, mijn vader, want een kind is geboren bij mijn zoon Lamech, waarvan de vorm en het type niet is zoals het type van een mens. Zijn kleur is witter dan sneeuw, en roder dan de bloem van de roos, en de haren van zijn hoofd zijn witter dan witte wol. Zijn ogen stralen als de zon, en hij opende zijn ogen en maakte het hele huis licht.

106.11 Toen hij uit de hand van de vroedvrouw werd genomen, opende hij zijn mond, en zegende de Heer van de hemel.

106.12 Zijn vader Lamech was bang en vluchtte naar mij. Hij kan niet geloven dat deze is voortgekomen uit hem, maar denkt dat hij afkomstig is van de engelen uit de hemel. Ik ben naar u gekomen, zodat u mij de waarheid bekend kunt maken.”

106.13 En ik, Henoch, antwoordde en zeide tot hem: “De Heer zal nieuwe dingen doen op aarde, en dit heb ik al gezien in een visioen, en maak het bekend aan u. In de generatie van mijn vader, Jared, sommigen uit de hoge hemel overtraden het woord van de Heer.

106.14 Zij plegen zonde en overtraden de wet, en zij hebben gemeenschap gehad met vrouwen, en plegen zonde met hen, en zijn getrouwd met een aantal van hen, en hebben kinderen verwekt bij hen.

106.15 Daarom zal er een grote vernietiging over de hele aarde komen, en er zal een grote overstroming zijn, er zal een grote vernietiging zijn voor een jaar tijd.

106.16 Maar dit kind, dat geboren is bij u, zal op de aarde blijven, en zijn drie zonen worden gered met hem. Wanneer alle mensen op de aarde sterven, zal hij en zijn zonen worden gespaard.

106.17 Ze hebben reuzen verwekt op de aarde, niet van geest, maar van vlees, en er is grote boosheid op aarde, maar de aarde zal worden gereinigd van alle corruptie.

106.18 Nu maak aan uw zoon Lamech bekend dat degene die is geboren werkelijk zijn zoon is. Geef hem de naam Noach, want hij zal een overblijfsel zijn van u en hij en zijn zonen zullen gered worden van de vernietiging, die komt over de aarde vanwege al de zonde en al de ongerechtigheid, die op deaarde worden gepleegd in zijn dagen.

106.19 Maar na deze zal er nog groter onrecht komen dan wat is gepleegd op de aarde daarvoor. Omdat ik de geheimen ken van de heiligen, want de Heer toonde ze mij en maakte ze mij bekend, en ik lees ze op de tafelen in de hemel.

107.1 En ik zag geschreven over hen, dat generatie na generatie verkeerd zal doen, tot er een generatie van gerechtigheid ontstaat, en het onrecht zal worden vernietigd, en de zonde zal wijken van de aarde, en alles daarop goed zal komen.

107.2 Nu, mijn zoon, ga, maak het bekend aan uw zoon Lamech, dat dit kind, dat geboren is, echt zijn zoon is, en geen leugen.

107.3 Als Methusalem de woorden van zijn vader Henoch hoorde, die hem deze geheimen liet zien, keerde hij terug, na hem te hebben gezien, en gaf de naam Noach aan dat kind, want hij zal de aarde troosten na de vernietiging.


Boek van Henoch Sectie 11: HET BOEK VAN NOACH

Sectie 11

65.1 In de dagen voor de zondvloed zag Noach dat de aarde kantelde en dat haar verwoesting nabij was.

65.2 En hij ging op weg van daar naar de uiteinden van de aarde en riep uit tot zijn overgrootvader Henoch, en Noach riep drie keer met een bittere stem: “Hoor mij, hoor mij, hoor mij!”

65.3 En hij zeide tot hem: “Vertel me, wat is het dat wordt gedaan op de aarde, dat de aarde zo is getroffen en geschokt, want ik vrees dat ik zalworden vernietigd met deze!”

65.4 En meteen was er een grote verstoring van de aarde en een stem werd gehoord uit de hemel en ik viel op mijn aangezicht.

65.5 Toen mijn overgrootvader Henoch kwam, stond hij bij mij, en zeide tot mij: “Waarom roept je naar mij met zulk een bitter huilen en wenen?

65.6 Een opdracht is uitgegaan van de Heer tegen hen die wonen op het droge dat dit hun einde is. Omdat ze alle geheimen van de engelen en alle wangedrag van Satan hebben geleerd, en al hun geheime krachten, en de kracht van mensen die magische kunsten praktiseren, de krachten van bezweringen, en de macht van diegenen die gegoten beelden maken voor de hele aarde.

65.7 Verder, hoe ze zilver geproduceerd hebben uit het stof der aarde, en hoe ze zacht metaal maken op de aarde.

65.8 Omdat lood en tin niet uit de aarde zijn, als iets van de formeerder, is er een bron die het produceert, en een engel, die daar staat, die engel verdeelt het.”

65.9 Hierna nam mijn overgrootvader Henoch mij bij zijn hand, en liet mij opstaan, en zei tegen mij: “Ga, want ik heb de Heer der heerscharen om deze verstoring op aarde gevraagd.”

65.10 En hij zeide tot mij: “Vanwege hun ongerechtigheid is hun oordeel afgerond, en zij zullen niet meer worden geteld voor mij, omdat zij de toverijen hebben uitgezocht en leerden, de aarde en degenen die erop wonen zullen worden vernietigd.

65.11 Voor dezen zal er voor altijd geen toevluchtsoord meer zijn, want zij toonden hen wat geheim is, en ze zijn veroordeeld, maar dit is niet voor jou zo, mijn zoon, de Heer der heerscharen weet dat je zuiver bent en onschuldig aan dit verwijt met betrekking tot de geheimen.

65.12 Hij heeft uw naam vastgesteld onder de heiligen, en zal u bewaren uit degenen die wonen op het droge, en hij heeft uw nageslacht voorbestemd in gerechtigheid, tot koningen, en voor grote eer. Van uw nakomelingen zal een scheut voortkomen van rechtvaardigheid en heiligheid, zonder tal voor altijd.”

66.1 En na deze toonde hij mij de engelen van bestraffing, die klaar waren om te komen met alle krachten van het water dat is onder de aarde, om die vrij te geven en het oordeel en vernietiging te brengen over iedereen die woont en zwerft op de droge grond.

66.2 En de Heer der heirscharen beval de engelen, die naar voren kwamen, om niet hun handen op te heffen, maar om te wachten, want de engelen waren belast met de krachten van het water.

66.3 En ik stond voor Henoch.

67.1 In die dagen kwam het woord van de Heer naar mij, en hij zei tegen mij: “Noach, veel van jou is opgekomen voor mij, een veelheid zonder discipline, een veelheid met veel liefde en oprechtheid.

67.2 En nu maken de engelen een houten structuur en wanneer de engelen klaar zijn met die taak, zal Ik mijn hand erop plaatsen, en het veilig houden. En een verandering zal plaatsvinden, zodat de droge grond niet voor altijd leeg blijft.

67.3 En Ik zal uw nakomelingen voor mij stellen, voor eeuwig en altijd, en ik zal verstrooien degenen die bij u wonen over het gehele oppervlak van de droge grond. Ik zal hen niet opnieuw beproeven op het aangezicht van de aarde, maar ze zullen worden gezegend en zich vermeerderen op de droge grond in de naam van de Heer.”

67.4 Deze engelen die de ongerechtigheid toonden zullen worden opgesloten in de brandende vallei, die mijn overgrootvader Henoch eerder aan mij had getoond, in het westen, in de buurt van de bergen vangoud, zilver, ijzer, zachte metalen en tin.

67.5 Ik zag dat dal, waarin een grote verstoring was, en deining van de wateren.

67.6 En toen dit allemaal gebeurde, uit het vurige gesmolten metaal, en deze stoornis, die de wateren verstoorde in die plaats, een geur van zwavel werd geproduceerd, en deze geur kwam uit de wateren. En dat dal van de engelen, die leiding gaven aan de dwaling van de mensheid, brandt onder de grond.

67.7 En door de valleien in hetzelfde gebied, vloeien rivieren van vuur waar die engelen zullen worden gestraft, die hen misleidden die op de droge grond waren.

67.8 In die dagen zullen de wateren de koningen en de machtigen dienen, en ook de verhevenen, en degenen die wonen op de droge grond, voor de genezing van ziel en lichaam, maar ook voor de bestraffing van de geest. Hun geesten zijn zo vol van lust dat zij gestraft zullen worden in hun lichaam, want zij ontkenden de Heer der Heerscharen. Zij zien hun straf elke dag, en nog geloven ze niet in Zijn Naam.

67.9 Hoe meer hun lichamen zijn verbrand, hoe meer er een verandering zal komen over hun geesten, voor eeuwig en altijd, want niemand kan een ijdel woord spreken, in het aangezicht van de Heer der heerscharen.

67.10 Een oordeel zal komen over hen, want zij geloven in de lust van hun lichaam, maar ontkennen de geest van de Heer.

67.11 En diezelfde wateren zullen een wijziging ondergaan in die dagen, want wanneer die engelen zijn bestraft in die dagen, zal de temperatuur van de bronnen van het water veranderen, en als de engelen komen, zal dat water van de bronnen veranderen en koud worden.

67.12 Toen hoorde ik de heilige Michaël antwoorden en zeggen: “Dit oordeel, waarmee de engelen worden geoordeeld, is een getuigenis voor de koningen en de machtigen die over de droge grond heersen.

67.13 Voor deze wateren van oordeel die dienen voor de genezing van de lichamen van de koningen, en voor de lust van hun lichamen, maar ze zien het niet, en geloven niet, dat deze wateren zullen veranderen, en een vuur worden dat eeuwig brandt.”

68.1 Hierna gaf mijn overgrootvader Henoch de uitleg van alle geheimen in een boekrol, en de toespraken die aan hem waren gegeven, en hij zette ze bij elkaar voor mij, in de woorden van het Boek van Toespraken.


Boek van Henoch Sectie 12-1: DE EERSTE TOESPRAAK

Sectie 12-1

38.1 De eerste toespraak. Wanneer de gemeenschap van de rechtvaardigen verschijnt en de zondaars veroordeeld zijn voor hun zonden en worden verdreven van het aangezicht van de droge grond.

38.2 Wanneer de Rechtvaardige verschijnt voor het aangezicht van de uitverkoren rechtvaardigen, wiens werken worden gewogen door de Heer van de heerscharen. Wanneer het licht verschijnt voor de rechtvaardigen en uitverkorenen, die wonen op de droge grond. Waar is de woning van de zondaars? Waar zal de rustplaats zijn van hen die de Heer der heerscharen ontkenden? Het zou beter voor hen zijn geweest, als ze niet waren geboren.

38.3 Indien de geheimen aan de rechtvaardigen worden geopenbaard, zullen de zondaars worden beoordeeld, en de goddelozen zullen worden verdreven uit de aanwezigheid van de rechtvaardigen en de uitverkorenen.

38.4 Vanaf dat moment zullen degenen die de aarde bezitten niet machtig en verheven zijn. Noch zullen zij in staat zijn om te kijken naar het gezicht van de heiligen, want het licht van de Heer van de Geesten zal verschijnen op het gezicht van de heiligen, de rechtvaardigen, en de uitverkorenen.

38.5 De machtige koningen zullen op dat moment worden vernietigd en gegeven worden in de handen van de rechtvaardigen en de heiligen.

38.6 En vanaf dat moment zal niemand in staat zijn om de Heer der heerscharen te zoeken, hun leven zal dan ten einde zijn.

39.1 En het zal geschieden in die dagen dat de uitverkorenen en de heilige kinderen naar beneden zullen komen van de hoge hemel en hunnakomelingen zullen een worden met de mensenkinderen.

39.2 In die dagen ontving Henoch boekrollen van verontwaardiging en woede en rollen van tumult en verwarring. Maar er zal geen genade voor hen zijn, zegt de Heer der heerscharen.

39.3 Op dat moment voerden wolken en een stormwind mij weg van het aangezicht van de aarde en zette me neer aan het eind van de hemel.

39.4 En daar zag ik een ander visioen, de woning van de rechtvaardigen en de rustplaats van de heiligen.

39.5 Daar zagen mijn ogen hun woning samen met de engelen, en hun rustplaatsen bij de Heilige Enige, en zij deden verzoeken en vragen en gebeden, namens de kinderen der mensen, en gerechtigheid stroomde als water voor hen, en genade als dauw op de grond. Dit zal bij hen blijven voor eeuwig en altijd.

39.6 In die dagen zagen mijn ogen de plaats van de uitverkorenen van gerechtigheid en geloof, en er zal gerechtigheid zijn in hun dag, en de rechtvaardigen en uitverkorenen zullen ontelbaar zijn voor het aangezicht van Hem, voor eeuwig en altijd.

39.7 En ik zag hun woning, onder de vleugels van de Heer der heerscharen, en al de rechtvaardigen en uitverkorenen schenen voor Hem, als het licht van het vuur. Hun mond is vol van zegen, en met hun lippen prijzen ze de Naam van de Heer der heerscharen. Gerechtigheid zal niet ontbreken voor Hem, en de waarheid zal niet ontbreken voor Hem.

39.8 Daar wenste ik te wonen, en mijn ziel verlangde naar die bewoning; daar was mijn bestemming eerder aan toegewezen, want dit was besloten over mij, in het aangezicht van de Heer der heerscharen.

39.9 In die dagen prees en loofde ik de naam van de Heer der heerscharen, met zegen en lof, want hij heeft mij bestemd voor lof en prijs, in overeenstemming met de Heer der heerscharen.

39.10 Voor een lange tijd hebben mijn ogen gekeken naar die plaats, en ik zegende Hem en prees Hem, zeggende: "Gezegend is Hij, en moge Hij gezegend worden vanaf het begin en voor altijd."

39.11 In zijn aanwezigheid is geen einde. Hij wist voordat de wereld werd geschapen wat de wereld zou zijn, zelfs nog voor alle generaties die komen gaan.

39.12 Zij die niet slapen zegenen U, en zij staan voor Uw glorie, met zegen en lof en verheffing, zeggende: “Heilig, heilig, heilig, Heer der heerscharen, hij vult de aarde met geesten.”

39.13 En daar zagen mijn ogen al diegenen die niet slapen, staande voor Hem, met zegen, en zeggende: “Zalig zijt Gij, en gezegend is de naam van de Heer, voor eeuwig en altijd!”

39.14 En mijn gezicht was veranderd tot ik niet meer in staat was om te zien.

40.1 En na dezen zag ik een duizend maal duizenden en tienduizend maal tienduizend! Een menigte ontelbaar of te berekenen, die stond voor de heerlijkheid van de Heer der heerscharen.

40.2 Ik keek, en aan de vier zijden van de Heer der heerscharen, zag ik vier wezens, verschillend van hen die stonden, en ik leerde hun namen, want de engel die met mij ging maakte hun namen bekend, en toonde mij al de geheime dingen.

40.3 En ik hoorde de stemmen van deze vier wezens als zij de lof voor de Heer der heerlijkheid zongen.

40.4 De eerste stem zegent de Heer der heerscharen voor eeuwig en altijd.

40.5 En de tweede stem hoorde ik de Messias en de uitverkorenen zegenen, die afhankelijk zijn van de Heer der heirscharen.

40.6 En de derde stem hoorde ik verzoeken en smeken namens hen diegezeten zijn op de droge grond en hij bad in de naam van de Heer der heerscharen.

40.7 En de vierde stem hoorde ik de Satan tegenhouden en niet toestaan om te komen voor de Heer der heerscharen en degenen te beschuldigen die op de hoge grond wonen.

40.8 En daarna vroeg ik de engel van de vrede, die met mij ging, en mij alles liet zien wat geheim is: “Wie zijn die vier wezens, die ik heb gezien, en wiens woorden die ik heb gehoord en opgeschreven?”

40.9 En hij zeide tot mij: “Die eerste is de heilige Michaël, de barmhartige en tolerante. De tweede is Raphaël, die verantwoordelijk is voor alle zieken, en verantwoordelijk voor alle wonden van de kinderen der mensen. En de derde, die belast is met alle bevoegdheden, is de heilige Gabriël. En de vierde, die de leiding heeft van berouw en hoop van degenen die het eeuwige leven beërven, is Penuël.”

40.10 En dit zijn de vier engelen van de Heer, de Allerhoogste, en de vier stemmen die ik hoorde in die dagen.

41.1 En daarna zag ik alle geheimen van de hemel, en de manier waarop het koninkrijk is verdeeld, en hoe de daden van mensen worden gewogen in de weegschaal.

41.2 Daar zag ik de woning van de uitverkorenen, en de rustplaatsen van de heiligen, en mijn ogen zagen er alle zondaars die weigeren de naam van de Heer der heerscharen te erkennen en daaruit worden verdreven. Zij werden weggesleept, en ze waren niet in staat om te blijven, vanwege de straf die uitging van den Heer der heerscharen.

41.3 En daar zagen mijn ogen de geheimen van het flitsen van de bliksem en van de donder. De geheimen van de winden, hoe ze worden verspreid om te waaien over de aarde, en de geheimen van de wolken, van de dauw, en daar zag ik de plaats van waar ze uitgaan. En hoe van daaruit het stof van de aarde is verzadigd.

41.4 En daar zag ik gesloten opslagruimten van waaruit de winden worden verspreid, en de opslagplaats van de hagel, de opslagplaats van de mist, de opslagplaats van de wolken, en de wolken zweefden over de aarde, vanaf het begin van de wereld.

41.5 En ik zag de kamers van de zon en de maan, vanwaar ze uitgaan, en waar ze naar terugkeren. In hun glorieuze terugkeer, hoe de een meer is geëerd dan de andere. En hun prachtige baan, en hoe ze niet veranderen van koers, noch iets toevoegen of afnemen van hun baan. En hoe ze het vertrouwen houden in elkaar, met het observeren van hun eed.

41.6 En de zon gaat eerst op weg, en volbrengt zijn baan op het bevel van de Heer der heerscharen, Zijn naam is tot in eeuwigheid en altoos.

41.7 En na deze wordt het verborgen pad zichtbaar van de maan, en hij volbrengt de loop van zijn baan, op die plaats bij dag en nacht. De ene staat tegenover de andere, voor de Heer der heerscharen, en ze geven dank, en zingen lof, en hebben nooit rust, omdat hun dankzegging is als een rust voor hen.

41.8 Want de stralende zon maakt meerdere omwentelingen, als een zegen en als een vloek. Het pad van de maan is voor de rechtvaardige een licht, maar voor de zondaars duisternis. In de Naam van de Heer, die een scheiding maakte tussen licht en duisternis, en de geesten van de mensen heeft verdeeld, de geesten van de rechtvaardigen, in de naam van Zijn gerechtigheid.

41.9 Geen Engel belemmert dit, en geen macht is in staat om het te belemmeren, omdat de rechter ze allemaal ziet, en berecht ze allemaal door Zichzelf.

42.1 Wijsheid vond geen plek waar ze zou kunnen wonen, want haarwoning is in de hemel.

42.2 Wijsheid ging uit om te wonen onder de zonen der mensen, maar kon geen woning vinden, zodat de wijsheid terugkeerde naar haar plaats en nam haar plaats in, in het midden van de engelen.

42.3 Toen kwam de ongerechtigheid uit haar kamers; de mensen die deze niet zochten vonden het, en het woonde onder hen, zoals de regen in de woestijn, en als de dauw op de uitgedroogde grond.

43.1 En weer zag ik het flitsen van licht en de sterren van de hemel, en ik zag hoe Hij hen allen noemde bij hun namen, en zij gehoorzaamden hem.

43.2 Ik zag de weegschaal van gerechtigheid, hoe ze werden gewogen volgens hun licht, volgens de ruimte van hun gebied, en de dag van hun verschijning. Hoe hun omwentelingen de bliksem produceerde, en ik zag dat hun omwenteling, afhankelijk was van het aantal van de engelen, en hoe ze het vertrouwen hielden in elkaar.

43.3 En ik vroeg de engel, die met mij ging en mij liet zien wat het geheim is: “Wat zijn deze?”

43.4 Hij antwoordde mij: “Hun gelijkenis heeft de Heer der heerscharen u laten zien, dit zijn de namen van de rechtvaardigen, die wonen op het droge grond en geloven in de naam van de Heer der heerscharen voor eeuwig en altijd.” 44.1 En de andere dingen die ik zag over het lichten, hoe sommige van de sterren opstijgen en werden als lichtflitsen, maar hun vorm niet verliezen.


Boek van Henoch Sectie 12-1: DE TWEEDE TOESPRAAK

Sectie 12-2

45.1 En dit is de tweede toespraak. Over hen die de Naam van de Heer der heerscharen en de woning van de heiligen ontkennen.

45.2 Zij zullen niet opstijgen naar de hemel, noch zullen zij komen op de aarde, dat zal het lot zijn van de zondaars die weigeren de naam van de Heer der heerscharen te erkennen, die worden vastgehouden voor de Dag van Smart en Verdrukking.

45.3 “Op die dag zal de Messias zitten op de Troon van Glorie en over hun werken oordelen. Hun rustplaatsen zullen zijn zonder getal en hun geest in hen zal sterk groeien wanneer ze mijn Messias zien en degenen die een beroep doen op mijn Heilige en Heerlijke Naam.

45.4 Op die dag zal Ik mijn Messias onder hen doen wonen en Ik zal de hemel transformeren en het tot een eeuwige zegen en licht maken.

45.5 Ik zal de droge grond transformeren en tot een zegen maken, en Ik zal mijn uitverkorenen daar laten wonen, maar zij die zondigen en het kwaad doen, zullen daarop niet wandelen.

45.6 Want ik heb gezien, en heb mijn rechtvaardigen met vrede verzadigd, en gezet voor mijn aangezicht, maar voor de zondaars nadert mijn oordeel, zodat ik hen kan vernietigen van het aangezicht der aarde”.

46.1 En daar zag ik Hem die de “Oude van dagen” is, en zijn hoofd was zo wit als wol. En met hem was er een ander wiens gezicht het uiterlijk had van een man en zijn gezicht was vol van genade als één van de heilige engelen.

46.2 En ik vroeg één van de heilige engelen, die met mij ging en mij al de geheimen toonde over die Zoon des mensen, wie hij is, en van waar hij was, en waarom hij ging met de Oude van Dagen.

46.3 En hij antwoordde mij en zei tegen mij: "Dit is de Zoon des mensen, die de gerechtigheid heeft en waarin de gerechtigheid verblijft. Hij zal onthullen al de schatten en dat wat geheim is, want de Heer der heerscharen heeft hem gekozen, en door oprechtheid heeft zijn bestemming overtroffen alle anderen voor het aangezicht van de Heer der heerscharen voor altijd.

46.4 En deze Zoon des mensen, die u hebt gezien, zal de koningen en de machtigen van hun rustplaatsen laten opstaan, en de sterken van hun tronen, en de teugels van de sterke losmaken en de tanden breken van de zondaars.

46.5 Hij zal neerwerpen, de koningen van hun tronen, en hun koninkrijken, want zij verheerlijken en loven Hem niet, en erkenden niet nederig door wie hun koninkrijken aan hen werd gegeven.

46.6 Hij zal neerwerpen de gezichten van de sterke, en schaamte zal hen vullen, en de duisternis zal hun woning zijn, en met de wormen zal hun rustplaats worden. Zij zullen geen hoop hebben op een opstaan van deze rustplaatsen, want ze verhoogden niet de naam van de Heer der heerscharen.

46.7 En dezen zijn degenen die oordelen over de sterren van de hemel, en hun handen opsteken tegen de Allerhoogste, en vertrappen de droge grond waar ze verblijven. En al hun daden tonen ongerechtigheid, en hun macht berust op hun rijkdom, en hun geloof in hun goden die zij hebben gemaakt met hun handen, en die de naam van de Heer der heerscharen ontkennen.

46.8 Maar zij zullen worden verdreven uit de huizen van zijn gemeente, en van de gelovigen die afhankelijk zijn van de naam van de Heer der heerscharen.

47.1 In die dagen zal het gebed van de rechtvaardige, en het bloed van de rechtvaardige zijn opgestegen vanaf de aarde voor het aangezicht van deHeer der heerscharen.

47.2 In de dagen zullen de Heiligen die wonen in de hemel zich verenigen met één stem, en bidden, loven, danken en zegenen, en roepen in de naam van de Heer der heerscharen. Omwille van het bloed van de rechtvaardigen dat is vergoten. Vanwege het gebed van de rechtvaardige, zodat het niet zal ophouden voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, zodat recht kan worden gedaan aan hen en dat hun geduld niet eeuwig moet duren. "

47.3 In die dagen zag ik de Oude van dagen zitten op de troon van Zijn heerlijkheid en de Boeken van de Levenden werden geopend voor Hem en al Zijn heerscharen, die wonen in de hemel boven, en zijn Raad stond voor Hem.

47.4 En de harten van de heiligen waren zo vol van vreugde dat het aantal van de gerechtigheid was bereikt, en het gebed van de rechtvaardige was gehoord, en het bloed van de rechtvaardigen was niet nodig voor het aangezicht van de Heer der heerscharen.

48.1 In plaats daarvan zag ik een onuitputtelijke bron van gerechtigheid en vele bronnen van wijsheid omringden het, en al de dorstigen dronken hiervan en werden vervuld met wijsheid, en hun woning was bij de rechtvaardigen en de heiligen en de uitverkorenen.

48.2 En op dat uur werd de Zoon des mensen geroepen in de aanwezigheid van de Heer der heerscharen, en zijn naam gebracht tot de Oude van dagen.

48.3 Nog voor de zon en de sterrenbeelden werden geschapen, voordat de sterren van de hemel werden gemaakt, werd zijn naam genoemd voor het aangezicht van de Heer van de heerscharen.

48.4 Hij zal een staf zijn voor de rechtvaardigen en de heiligen, zodat ze kunnen leunen op hem en niet vallen, en hij zal het Licht van de naties zijn en hij zal de hoop zijn van degenen die treuren in hun hart.

48.5 Alle mensen die wonen op het droge zullen nedervallen, en aanbidden voor zijn aangezicht, en ze zullen zegenen, loven, en aanbidden met psalmen, de naam van de Heer der heerscharen.

48.6 Hiervoor werd hij gekozen, en verborgen bij Hem, voordat de wereld werd geschapen, en voor altijd.

48.7 Maar de wijsheid van de Heer der heerscharen heeft hem geopenbaard aan de heiligen en de rechtvaardigen, want hij heeft de bestemming van de rechtvaardige veilig gesteld, Voor allen die deze wereld hebben gehaat en de ongerechtigheid afgewezen. Al het werk en de manieren waarop wat zij hebben gehaat in de naam van de Heer der heerscharen. Want in zijn naam zijn zij gered en Hij is degene die hun het leven geeft.

48.8 In die dagen zullen de koningen van de aarde en de sterken, die beschikken over de droge grond worden terneergeslagen als gevolg van het werk van hun handen, want op de dag van hun kwelling en moeite zullen ze zichzelf niet kunnen redden.

48.9 Ik zal hen in de handen van mijn uitverkorenen geven, als stro in het vuur, en als lood in het water, dus zullen ze branden in het aangezicht van de rechtvaardigen, en wegzinken in het aangezicht van de heiligen, en geen spoor zal meer gevonden worden van dezen.

48.10 Op de dag van hun ellende zal er rust zijn op de aarde en zij zullen neervallen voor het aangezicht van Hem en zullen niet meer verrijzen. Daar zal niemand zijn die hen bij de hand neemt en zal zorgen voor hen, want zij ontkenden de Heer van de heerscharen en zijn Messias. Dat de naam van de Heer der heerscharen gezegend zal worden!

49.1 Want de wijsheid is uitgegoten als water en de glorie zal nietverdwijnen voor de aangezicht van Hem voor eeuwig en altijd. 49.2 Want Hij is machtig in alle geheimen van gerechtigheid, en de ongerechtigheid zal voorbijgaan als een schaduw en geen bestaan meer hebben, want de Messias staat voor het aangezicht van de Heer der heerscharen en Zijn glorie is voor altijd en eeuwig, en Zijn kracht is voor alle generaties.

49.3 In Hem woont de geest van wijsheid, de geest die inzicht geeft, de geest van kennis en van macht, en de geest van hen die ontslapen zijn in gerechtigheid.

49.4 Hij zal oordelen over de dingen die geheim zijn, en niemand zal in staat zijn om een ijdel woord te zeggen voor Hem, want hij is gekozen voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, in overeenstemming met Zijn wil.

50.1 En in die dagen zal een verandering optreden voor de heiligen en uitverkorenen, het Licht der Dagen zal op hen rusten en de heerlijkheid en eer keren terug naar de heiligen.

50.2 Op de dag van de benauwdheid zal onheil worden opgehoopt tegen de zondaars, maar de rechtvaardige zal overwinnen in de naam des Heren der heerscharen, en Hij zal dit tonen aan anderen, zodat zij zich mochten bekeren en verlaten het werk van hun handen.

50.3 Zij zullen geen eer krijgen voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, maar in Zijn Naam zullen ze gered worden en de Heer der heerscharen zal zich over hen ontfermen, want Zijn goedertierenheid is groot.

50.4 Hij is rechtvaardig in zijn oordeel, en voor zijn heerlijkheid zal de ongerechtigheid niet in staat zijn om staande te blijven tegen Zijn oordeel, hij die geen berouw toont zal worden vernietigd.

50.5 “Vanaf dat moment zal ik hen niet meer genadig zijn”, zegt de Heer der heerscharen.

51.1 In die dagen zal de aarde terug geven wat het is toevertrouwd, en Sheol zal teruggeven, wat het is toevertrouwd, en wat zij heeft gekregen. En de vernietiging zal teruggeven wat ze verschuldigd is.

51.2 Hij zal de rechtvaardigen en de heiligen kiezen uit het midden van hen, want de dag is nabij gekomen waarop zij moeten worden gered.

51.3 En in die dagen, zal de Messias zitten op zijn troon, en al de geheimen van wijsheid zullen voortvloeien uit de raad van zijn mond, want de Heer der heerscharen heeft Hem benoemd en verheerlijkt Hem.

51.4 In die dagen springen de bergen als rammen, en de heuvelen zullen huppelen als lammeren, voldaan met melk, en allen zullen worden als engelen in de hemel.

51.5 Hun gezichten zullen stralen van vreugde, want in die dagen zal de Messias zijn opgestaan en de aarde zal zich verblijden. En de rechtvaardigen zullen zich daarop verblijven en de uitverkorenen zullen daarop wandelen.

52.1 En na die dagen, op die plaats waar ik al de visioenen had gezien van dat wat geheim is, was ik opgenomen door wervelwinden, en die brachten mij naar het westen.

52.2 Daar zagen mijn ogen de geheimen van de hemel, alles wat zal plaatsvinden op aarde: een berg van ijzer, en een berg van koper, en een berg van zilver, en een berg van goud, en een berg van zacht metaal, en een berg van lood.

52.3 Toen vroeg ik de engel die met mij ging, en zei: “Wat zijn deze dingen die ik heb gezien en hun geheim?”

52.4 En hij zeide tot mij: “Al deze dingen die je hebt gezien dienen het gezag van Zijn Messias, zodat hij sterk en krachtig is op de aarde.”52.5 En toen antwoordde de engel van de vrede mij en zei: “Wacht even en je zult zien, alles wat geheim is, hetwelk de Heer der heerscharen heeft vastgesteld, zal aan u worden geopenbaard.

52.6 Deze bergen, die u hebt gezien, de berg van ijzer, en de berg van koper, en de berg van zilver, en de berg van goud, en de berg van zacht metaal, en de berg van lood. Al deze zullen voor het aangezicht van de Messias zijn als was voor een vuur, en als het water dat neerkomt van boven op deze bergen, ze zullen zacht worden onder zijn voeten.

52.7 Het zal geschieden in die dagen, dat noch door goud, noch door zilver, de mensen zichzelf zullen redden, ze zullen niet in staat zijn om zichzelf te redden, of om te vluchten.

52.8 En er zal geen ijzer zijn voor oorlog, noch materiaal voor een borstplaat; brons zal niet gebruikt worden, en tin zal van geen enkel nut zijn en zal tellen als niets, en lood zal men niet willen.

52.9 Al deze zullen worden weggevaagd en vernietigd van het aangezicht van de aarde wanneer de Messias verschijnt voor het aangezicht van de Heer der heerscharen.”

53.1 En mijn ogen zagen daar een diep dal, en haar mond stond open, en al degenen die wonen op de droge grond en de zee en de eilanden zullen gaven, geschenken en offers brengen naar Hem, maar die diepe vallei zal niet vol raken.

53.2 En hun handen doen kwaad, en alles wat de rechtvaardigen maken wat de zondaars boosaardig verslinden, deze zondaars zullen worden vernietigd voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, en zullen worden verbannen van het gezicht van zijn aarde, onophoudelijk voor eeuwig en altijd.

53.3 Want ik zag de engelen van de straf uitgaan en alle instrumenten van Satan voorbereiden.

53.4 Toen vroeg ik de engel van de vrede, die met mij ging, en ik vroeg hem: “Voor wie zijn zij deze instrumenten aan het opstellen?”

53.5 En hij zeide tot mij: “Zij bereiden deze voor voor de koningen en de machtigen van deze aarde, zodat zij door middel van deze kunnen worden vernietigd.

53.6 En daarna zullen de rechtvaardigen en de Messias ervoor zorgen dat het huis van zijn gemeente zal verschijnen, vanaf dat moment, in de naam van de Heer der heerscharen zullen ze niet worden belemmerd.

53.7 En voor Zijn aangezicht zullen deze bergen niet vast staan, net als de grond, en de heuvels zullen zijn als een waterbron, en de rechtvaardigen zullen rust hebben van de slechte behandeling door de zondaars.”

54.1 Ik keek, en wendde mij tot een ander deel van de aarde, en ik zag daar een diepe vallei met een brandend vuur.

54.2 Daarheen brachten ze de koningen en de sterken en wierpen ze in die vallei.

54.3 En daar zagen mijn ogen hoe zij instrumenten maakten voor hen, ijzeren kettingen met een onschatbaar gewicht.

54.4 En ik vroeg de engel van de vrede, die met mij ging, en zei: “Deze ketenen, voor wie zijn ze bereid?”

54.5 En hij zeide tot mij: “Deze worden voorbereid voor de legers van Azazel, zodat men hen kan nemen, en ze in het laagste deel van de hel gooien, en ze zullen hun kaken bedekken met ruwe stenen, zoals de Heer der heerscharen geboden heeft.

54.6 En Michaël, Gabriël, Raphaël en Pnuël, zullen hen grijpen op die grote dag. Zij zullen hen op die dag gooien in de oven van brandend vuur, zodat de Heer der heerscharen wraak kan nemen op hen vanwege hun ongerechtigheid, omdat zij dienaren werden van Satan, en op eendwaalspoor brachten hen die wonen op het droge.

54.7 In die dagen zal de straf van de Heer der heerscharen uitgaan, en al de voorraadkamers van de wateren die boven de hemel zijn en onder de aarde, zullen worden geopend.

54.8 Al deze wateren zullen worden samengevoegd met de wateren die boven de hemel zijn. Het water van boven de hemel is mannelijk en het water dat van onder de aarde is, is vrouwelijk.

54,9 En al diegenen die wonen op het droge, en degenen die wonen onder de uiteinden van de hemel, zullen worden weggevaagd.

54.10 En hierdoor zullen ze hun ongerechtigheid erkennen, die zij hebben gepleegd op de aarde, en door deze zullen worden vernietigd.”

55.1 Na deze had de Oude van Dagen berouw, en zei: “Ik heb zonder doel vernietigd al diegenen die woonden op het droge.”

55.2 En hij zwoer bij zijn Grote Naam: “Van nu af aan zal ik deze daad niet uitvoeren ten opzichte van alle mensen die wonen op het droge grond. Daarom zal ik een teken aan de hemel zetten, en het zal een onderpand zijn van het geloof tussen mij en hen voor altijd, zo lang de hemel is boven de aarde.

55.3 En dit zal in overeenstemming zijn met mijn bevel. Wanneer Ik hen wil aangrijpen door de handen van de engelen, op de dag van verdrukking en pijn, in het aangezicht van mijn woede en mijn toorn, mijn toorn en boosheid blijft op hen,” zegt de Heer, de Heer der heerscharen.

55.4 “Jullie machtige koningen, die wonen op de droge grond zullen worden verplicht om mijn Messias te zien zitten op de troon van mijn Glorie, en als rechter, in de naam des Heren der heerscharen, Azazel, al zijn medegenoten en al zijn legers.” Zij dragen ketenen van ijzer en brons.

56.2 Ik vroeg de engel van de vrede, die met mij ging, zeggende: “Naar wie gaan de engelen die deze ketenen dragen?”

56.3 En hij zeide tot mij: “Ieder naar zijn eigen uitgekozenen en hun geliefden, zodat zij kunnen worden geworpen in de kloof, in de diepten van de vallei.”

56.4 En dan zal dit dal gevuld worden met de uitgekozenen en de geliefden, en de dagen van hun leven zal ten einde komen, en de dagen van hun toonaangevende dwaalspoor niet meer worden geteld.

56.5 In die dagen zullen de engelen bij elkaar worden verzameld, en zichzelf werpen naar het oosten, op de Parten en Meden. Zij zullen de koningen opjagen, zodat een storende geest over hen zal komen, en zij zullen hen verdrijven van hun tronen; en zij zullen komen als leeuwen uit hun holen, en als hongerige wolven te midden van hun kudde.

56.6 En ze gaan uit en vertrappen het land van mijn uitverkorenen, en het land van mijn uitverkorenen zullen ze vertrappen het land zal voor hen worden als een gebaand pad.

56.7 Maar de stad van mijn rechtvaardigen zal een belemmering zijn voor hun paarden en ze zullen een slachting onder elkaar aanrichten, en hun eigen rechterhand zal zich sterk tegen hen keren. Een man zal de ander niet kennen als zijn naaste, of zijn broer, noch een zoon zijn vader of zijn moeder, totdat door hun dood er vele lijken zijn, en hun straf zal niet tevergeefs zijn.

56.8 In die dagen zal de hel haar mond openen en ze zullen wegzinken in die plaats en in de vernietiging ervan, het dodenrijk zal de zondaars verzwelgen voor het aangezicht van de uitverkorenen. 57.1 En het geschiedde na deze, dat ik een ander leger zag, van wagens met hun berijders, en zij kwamen op de wind uit het oosten en uit het westen, naar het zuiden.

57.2 En de klank van het geluid van hun wagens was te horen. Toen ditgebeurde zagen de heiligen vanuit de hemel dat de zuilen van de aarde werden geschud op hun fundering. Het geluid werd gehoord vanaf de uiteinden van de aarde tot aan de uiteinden van de hemel gedurende een dag.

57.3 En allen zullen nedervallen, en aanbidden de Heer van de heerscharen. Dit is het einde van de tweede toespraak.


Boek van Henoch Sectie 12-1: DE DERDE TOESPRAAK

Sectie 12-3

58.1 En ik begon de derde toespraak uit te spreken. Over de rechtvaardigen en over de uitverkorenen.

58.2 Zalig zijt gij, de rechtvaardigen en de uitverkorenen, want uw bestemming zal glorierijk zijn!

58.3 De rechtvaardigen zullen komen in het licht van de zon en de uitverkorenen in het licht van het eeuwige leven. En er zal geen einde zijn aan de dag van hun leven en de dagen die heilig zullen zijn zonder getal.

58.4 Zij zullen zoeken het licht en gerechtigheid en vinden in de Heer der heerscharen. Vrede zal zijn voor de rechtvaardigen met de Heer van de wereld!

58.5 En na deze zal tegen de heiligen worden gezegd dat zij zoeken in de hemel de geheimen van gerechtigheid, de bestemming van het geloof, want het is geworden zo helder als de zon op de droge grond, en de duisternis is voorbij gegaan.

58.6 Er zal een onafgebroken licht zijn, en geen limiet van dagen zal er komen, want de duisternis zal vooraf worden vernietigd. En het licht zal blijven bestaan voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, en het licht van oprechtheid zal zijn voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, voor altijd. [ 59.1-3 zie na 71.17 ]

60.1 In het vijftigste jaar, in de zevende maand, op de veertiende dag van de maand van het leven van Henoch. In dit visioen zag ik hoe de hemel der hemelen heftig werd geschud, en de heerscharen van de Allerhoogste en de engelen, een duizend duizenden en tienduizend maal tienduizend, extreem verstoord waren.

60.2 Toen zag ik de Oude van dagen zitten op de troon van zijn heerlijkheid en de engelen en rechtvaardigen zaten om Hem heen.

60.3 En een grote beving greep me aan, en angst nam bezit van mij, enmijn lendenen stortten in en gaven het op, mijn hele wezen smolt, en ik viel op mijn aangezicht.

60.4 En de heilige Michaël stuurde nog een heilige engel, een van de heilige engelen, en hij hief mij op, en als hij mij oprichtte keerde mijn geest terug, want ik was niet in staat geweest om de heerscharen te aanschouwen, en de verstoring en het schudden van de hemel.

60.5 En de heilige Michaël zei tegen mij: “Welk gezicht heeft u zo verstoord als dit? Tot op heden heeft de dag van zijn genade geduurd en Hij is barmhartig en tolerant jegens degenen die wonen op het droge.

60.6 Wanneer de dag, en de macht, en de straf, en het oordeel komen dat de Heer der heerscharen heeft bereid voor degenen die dienen in het rechtvaardige oordeel, en voor degenen die het rechtvaardige oordeel ontkennen, en voor degenen die zijn naam ijdel gebruiken, en die dag is voorbereid. Voor de uitverkorenen een verbond, maar voor de zondaars een verzoeking.”

60.7 Op die dag zullen de twee monsters van elkaar worden gescheiden, een vrouwelijk monster wiens naam is Leviathan, en woont in de diepten van de zee, boven de bronnen van de wateren.

60.8 En de naam van het mannelijke monster is Behemoth, die met zijn borst een immense woestijn bezet genaamd Dendayn in het oosten van de tuin waar de uitverkorenen en de rechtvaardigen wonen. Waar mijn overgrootvader werd ontvangen, die de zevende van Adam was, de eerste mens die de Heer der heerscharen geschapen heeft.

60.9 Toen vroeg ik dat aan andere engel om aan mij de kracht te tonen van die monsters, hoe ze werden gescheiden op een dag, en gegooid, in de diepten van de zee en de andere op de droge grond van de woestijn.

60.10 En hij zeide tot mij: “Mensenzoon, u wilt weten wat geheim is.” [ 60.11-23 zie na 71.17 ]

60.24 En de engel van de vrede, die met mij was, zei tot mij: “Deze twee monsters, voorbereid in overeenstemming met de grootheid van de Heer, zal hen de bestraffing geven van de Heer. De kinderen worden gedood met hun moeders en de zonen met hun vaders.

60.25 Wanneer de straf van de Heer der Heerscharen op hen rust zal het op hen blijven rusten, zodat de straf van de Heer der heerscharen niet tevergeefs op dezen zal komen. Daarna zal het oordeel komen volgens zijn genade en zijn geduld.”

61.1 En in die dagen zag ik lange koorden, gegeven aan die engelen en ze verwierven vleugels voor zichzelf, en vliegen en wenden zich naar het noorden.

61.2 En ik vroeg de engel, zeggende: “Waarom namen deze met zich mee de lange snoeren en gingen heen?” En hij zei tot mij: “ Ze gingen heen, zodat ze kunnen meten.”

61.3 En de engel die met mij was, zei tot mij: “Deze zal de afmetingen brengen van de rechtvaardigheid, en de koorden van de rechtvaardigheid naar de rechtvaardigen, opdat zij zich kunnen beroepen op de naam van de Heer der heerscharen voor eeuwig en altijd.

61.4 De uitverkorenen zullen beginnen te wonen met de uitverkorenen, en deze metingen zullen worden gegeven door het geloof, en zullen de gerechtigheid versterken.

61.5 Deze metingen zullen alle geheimen onthullen van de diepten van de aarde, en degenen die werden vernietigd door de woestijn, en degenen die werden verslonden door de vissen van de zee, en door dieren, dat zij terug kunnen komen en vertrouwen op de dag van de Messias. Want niemand zal worden vernietigd voor het aangezicht van de Heer der heerscharen,en niemand kan worden vernietigd.”

61.6 Al dezen boven in de hemel ontvingen een commando, en macht, en een stem, en een licht als van vuur, werd aan hen gegeven.

61.7 En Hem, die voor alles was, werd gezegend, verheven, en geprezen in wijsheid. En zij toonden zich wijs in woord en in de geest van het leven.

61.8 En de Heer der heerscharen zette de Messias op de troon van zijn heerlijkheid, en hij zal oordelen over al het werk van de heiligen die boven in de hemel zijn, en in de weegschaal zal Hij hun daden wegen.

61.9 Toen hij zijn gezicht ophief naar hun geheime wegen om te beoordelen naar het woord van de naam van de Heer der heerscharen, en hun pad naar de weg van het rechtvaardige oordeel van de Heer, de Allerhoogste, zullen ze allemaal met één stem spreken en zegen en lof, en verheffen en verheerlijken de Naam des Heren der heerscharen.

61.10 En hij zal roepen al de heerscharen van de hemelen en al de heiligen hierboven en de heerscharen van de Heer, de Cherubijnen, en de Seraphim en de Ofannim, en al de engelen van de Macht, en al de engelen van het Prinsdom, en de Messias, en de andere heerscharen die op de droge grond zijn, en over het water, op die dag.

61.11 Zij zullen één stem verheffen, en zegenen, prijzen en loven en verheerlijken, in de geest van wijsheid, in de geest van geduld en in de geest van genade, in de geest van rechtvaardigheid en van de vrede, en in de geest van goedheid. Zij zullen allen zeggen met één stem: “Gezegend is Hij, en gezegend zij de naam van de Heer der heerscharen voor eeuwig en altijd.”

61.12 Al degenen die niet slapen in de hemel hierboven, zegenen Hem. Al Zijn heiligen van degenen die in de hemel zijn zullen Hem zegenen, en al de uitverkorenen van degenen die wonen in de tuin van het leven, en iedere geest, in staat om te zegenen, te loven en te verheffen, zal heiligen uw heilige Naam. En alle vlees, in het uiterste van zijn macht, zal loven en zegenen uw naam voor eeuwig en altijd.

61.13 Want groot is de genade van de Heer der heerscharen, hij is genadig, en al zijn werken en al zijn krachten, zoveel als hij heeft gemaakt, heeft hij geopenbaard aan de rechtvaardigen en de uitverkorenen, in de Naam des Heren der heerscharen.

62.1 En de Heer gebood de koningen, en de machtigen en de verhevenen, en degenen die op de aarde wonen, en zei: “ Open uw ogen en hef de bazuin als u in staat bent om de Messias te aanvaarden.”

62.2 En de Heer der heerscharen zat op zijn troon van Glorie, en de geest van rechtvaardigheid werd uitgestort op hem, en het woord van zijn mond doodt alle zondaars en alle wettelozen, en ze worden vernietigd voor zijn aangezicht.

62.3 Op die dag, zullen al de koningen en de machtigen en verhevenen, en degenen die de aarde bezitten, opstaan en zij zullen zien en erkennen hoe hij zit op de troon van zijn Glorie. En de rechtvaardigen worden beoordeeld in gerechtigheid, voor zijn aangezicht, en geen ijdel woord is gesproken voor zijn aangezicht.

62.4 Weeën zullen komen over hen als over een vrouw in barensnood, voor wie de bevalling moeilijk is als haar kind in de mond van de baarmoeder komt, en ze moeite heeft met de bevalling.

62.5 En de ene helft van hen zal kijken naar de andere, en zij zullen doodsbang zijn, en hun gezicht terneergeslagen, en pijn zal hen aangrijpen wanneer ze zien de zoon van een vrouw, zittende op de troon van zijn heerlijkheid.

62.6 De machtige koningen, en al degenen die de aarde bezitten zullen loven, zegenen en verheerlijken Hem, die alles regelt wat verborgen is.62.7 Want vanaf het begin was de Zoon des mensen verborgen, en de Allerhoogste hield hem in de tegenwoordigheid van zijn macht, en openbaarde hem alleen voor de uitverkorenen.

62.8 En de gemeenschap van de heiligen en uitverkorenen zal worden gezaaid en al de uitverkorenen zullen voor hem staan op die dag.

62.9 En al de machtige koningen, en de verhevenen, en degenen die regeren over de droge grond, zullen neervallen voor Hem, op hun gezichten, in aanbidding, en zij zullen hun hoop vestigen op de Zoon des mensen, en zullen aanbidden voor Hem, en vragen om genade van Hem.

62.10 Maar de Heer der heerscharen zal ze dan zo te neerdrukken dat ze met haast zullen weggaan van voor Hem, en hun gezichten zullen worden gevuld met schaamte, en de duisternis zal zich verdiepen op hun gezichten.

62.11 En de engelen van de straf zullen hen nemen, zodat ze kunnen terugbetalen al het verkeerde dat ze deden aan zijn kinderen en zijn uitverkorenen.

62.12 En zij zullen een toneel worden voor de rechtvaardigen en zijn uitverkorenen; zij zullen verblijd zijn over hen, voor de toorn van de Heer der heerscharen die zal rusten op hen, en het zwaard van de Heer der heerscharen zal dronken worden van hen.

62.13 De rechtvaardigen en de uitverkorenen zullen worden gered op die dag en ze zullen nooit de gezichten van de zondaars en de wettelozen meer zien vanaf dat moment.

62.14 En de Heer der heerscharen zal blijven waken over hen en met de Zoon des mensen zullen ze wonen, eten, nederliggen en oprijzen voor eeuwig en altijd.

62.15 De rechtvaardigen en uitverkorenen die zijn opgestegen van de aarde, zullen zijn opgehouden om terneergeslagen gezichten te hebben, en zullen dragen het kleed van leven.

62.16 En dit zal een kledingstuk van leven zijn van den Heer der heerscharen, en uw kleding zal niet slijten, en uw heerlijkheid zal niet falen in het aangezicht van de Heer der heerscharen.

63.1 In die dagen zullen de machtige koningen die over de droge grond regeerden smeken aan de engelen van de straf aan wie zij zijn overgedragen, dat hen misschien een beetje rust wordt gegeven. Zodat ze zouden kunnen neervallen in aanbidding voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, en hun zonden belijden voor Hem.

63.2 En ze zullen zegenen en loven den Heer der heerscharen, en zeggen: “Gezegend zij de Heer der heerscharen, en de Heer der koningen, de Heer van de machtigen, en de Heer van de rijken, en de Heer der heerlijkheid, en de Heer van wijsheid!

63.3 En alle geheimen zijn voor u bekend, en uw kracht is voor alle generaties, en uw glorie is voor altijd en eeuwig. Diep en zonder tal zijn al uw geheimen en uw gerechtigheid is voorbij de verwachting.

63.4 Nu realiseren we ons dat we lof en zegen moeten geven aan de Heer der koningen en degene die de Koning is over alle koningen.”

63.5 En zij zullen zeggen: “Wie zal ons rust geven, zodat wij Hem kunnen loven en danken en zegenen, met onze belijdenis voor zijn glorie.

63.6 Nu verlangen wij naar rust, maar vinden het niet, we zijn verdreven en kunnen het niet verkrijgen, en het licht is ons voorbij gegaan, en de duisternis zal onze woning zijn voor eeuwig en altijd.

63.7 Want wij hebben onze belijdenis voor Hem nagelaten, en we hebben niet de naam van de Heer der koningen geprezen, en we hebben niet de Heer geprezen voor al zijn werken, maar onze hoop gezet op de scepter van ons eigen koninkrijk, en van onze eigen heerlijkheid.63.8 En op de dag van onze ellende en verdrukking, heeft Hij ons niet gered, en we vinden geen rust om onze belijdenis uit te spreken dat onze Heer getrouw is in al zijn doen en laten, en in al zijn oordelen en zijn gerechtigheid, en dat zijn oordelen geen personen aanzien.

63.9 En we gaan weg van voor zijn aangezicht, omdat al onze werken en al onze zonden precies zijn geteld.”

63.10 En zij zullen zeggen tot hen: “Onze zielen waren tevreden met de bezittingen verkregen door ongerechtigheid, maar zij kunnen niet voorkomen dat wij naar beneden gaan in de vlammen van de kwellingen van de hel.”

63.11 En daarna zullen hun gezichten worden gevuld met duisternis en schaamte, voor het aangezicht van de Zoon des mensen, en ze zullen verdreven worden van Hem. En het zwaard zal in hun midden verblijven, voor Zijn aangezicht.

63.12 En de Heer der heerscharen zegt: “Dit is de wet en het oordeel over de machtigen, de koningen, de verhevene, en voor degenen die beschikken over de droge grond in het aangezicht van de Heer der heerscharen.”

64.1 En ik zag andere wezens, verborgen op die plaats. 64.2 Ik hoorde de stem van de engel die zei: “ Dit zijn de engelen die naar beneden kwamen uit de hemel naar de aarde en onthulden wat geheim was aan de kinderen der mensen, waardoor de kinderen der mensen dwaalden, zodat zij begonnen met zonde.” [ 65.1-68.1 zie deel 11 ]

68.2 En op die dag antwoordde de heilige Michaëël Rafaël, en zei: “De Kracht van de Geest grijpt me aan en maakt dat ik sidder als gevolg van de hardheid van de uitspraak over de engelen. Wie kan de hardheid verdragen van dit oordeel, dat is uitgevoerd over hen die smelten van angst?”

68.3 Toen antwoordde de Heilige Michaël Raphaël weer, en zei tot hem: “Wie is hij, wiens hart niet verzacht is, en wiens geest niet is verstoord door dit woord van oordeel dat is uitgesproken tegen hen, over hen die zij geleid hebben als dit.”

68.4 Maar het geschiedde als hij stond voor het aangezicht des Heren der heerscharen, dat de heilige Michaël sprak als volgt tegen Rafaël: “Ik zal hier niet deelnemen aan hun deel onder het oog van de Heer, want de Heer der heerscharen is boos op hen, omdat ze handelden alsof ze goden waren.

68.5 Vanwege het verborgen oordeel dat zal komen over hen voor eeuwig en altijd, zal voor beide geen engel, noch een mens, hun bestemming ontvangen, maar zij krijgen alleen hun oordeel voor eeuwig en altijd.

69.1 En na deze uitspraak zal ik hen doen schrikken, en maak dat ze beven, want zij hebben aangetoond dat dit voor degenen is die wonen op het droge.”

69.2 En dit zijn de namen van de engelen: De eerste van hen is Semyaza, en de tweede Artaqifa, en de derde Armen, en de vierde Kokabiël, en de vijfde Turiël, en de zesde Ramiël, en de zevende Daniël, en de achtste Nuqaël, en de negende Baraqiël, en de tiende Azazel, en de elfde Armaros, de twaalfde Batriël, de dertiende Basasaël, de veertiende Ananel, de vijftiende Turiël, de zestiende Samsiël, de zeventiende Yetarel, de achttiende Tumiël, de negentiende Turiël, de twintigste Rumiël, en de eenentwintigste Ezazeël.

69.3 Dit zijn de hoofden van hun engelen, en de namen van de leiders van honderden, en hun leiders van vijftig, en hun leiders van tientallen.

69.4 De naam van de eerste is Jequn, dit is de rebel, die een dwaalspoorwas voor alle kinderen van de heilige engelen, en hij bracht hen naar beneden op de droge grond, en leidde hen op een dwaalspoor door de dochters van de mensen.

69.5 En de naam van de tweede is Asbeël, die dit kwade plan suggereerde voor de kinderen van de heilige engelen, en hen leidde op een dwaalspoor, zodat zij hun lichaam bedierven met de dochters van de mensen.

69.6 En de naam van de derde is Gadreël, die is degene die alle dodelijke inblazingen deed bij de zonen van de mensen. En hij misleidde Eva. En hij toonde de wapens van de dood aan de kinderen der mensen, de schilden en de borstplaten, en het zwaard voor de moordenaar en al de wapens van de dood aan de zonen der mensen. 

69.7 Van zijn hand zijn ze uitgegaan tegen degenen die op de droge grond woonden vanaf die tijd en in alle eeuwigheid.

69.8 En de naam van de vierde is Penemuël deze liet de kinderen der mensen het bittere en de zoete zien, en liet ze alle geheimen van hun wijsheid zien.

69.9 Hij leerde de mensen de kunst van het schrijven met inkt en papier, en daardoor zijn velen afgedwaald, van eeuwigheid tot eeuwigheid, tot aan deze dag.

69.10 Omdat de mensen niet waren gemaakt hiervoor, dat zij hun geloof zouden bevestigen met pen en inkt.

69.11 Omdat de mensen niet anders waren gemaakt dan de engelen, zodat ze rechtvaardig en zuiver kunnen blijven, en de dood, die alles vernietigt, hen niet zou hebben aangeraakt, maar door deze kennis worden ze vernietigd en door deze kracht vinden ze de dood.

69.12 En de naam van de vijfde is Kasdeyae, deze liet de kinderen der mensen al het kwade geluid horen van de geesten en van de demonen, en de inblazingen om het embryo aan te vallen in de baarmoeder, zodat een miskraam volgt. En de inblazingen die de ziel aanvalt: de beet van de slang. En de inblazingen die zich voordoen op de middag, en de zoon van de slang, die sterk is.

69.13 En dit is de taak van Kesbeël, de chef van de eed, die de eed liet zien aan de heiligen toen hij nog woonde in de hoge in glorie. En zijn naam is Beqa.

69.14 En deze vertelde de heilige Michaël dat hij hem de geheime naam zou laten zien, zodat zij die zullen vermelden in de eed, zodat zij alles laten zien aan de kinderen der mensen wat geheim is bevende voor die naam en eed.

69.15 En dit is de kracht van deze eed, want het is krachtig en sterk en hij plaatste deze eed, Akae, onder de hoede van de Heilige Michaël.

69.16 Dit zijn de geheimen van deze eed, en ze zijn sterk door deze eed, en de hemel werd verdeeld voordat de wereld werd geschapen, en voor altijd.

69.17 En daardoor werd de aarde gesticht op het water, en van de verborgen plekken van de bergen komen prachtige wateren, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.

69.18 Door middel van die eed werd de zee gemaakt, en als haar fundament, voor de tijd van woede, plaatste hij haar voor het zand, dat het niet verder zou gaan, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.

69.19 Door middel van die eed werden de diepten stevig, en ze staan en bewegen niet van hun plaats, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.

69.20 En door die eed voltooien de zon en de maan hun baan en wijken niet af van hun opdracht, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.

69.21 En door die eed voltooien de sterren hun baan, en hij noemt hunnamen, en zij antwoorden Hem, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.

69.22 En ook de geesten van het water, van de winden, en van alle briesjes, en hun wegen, volgens alle groepen van de geesten.

69.23 En zij bezitten de opslagplaatsen van het geluid van de donder, en van het licht van de bliksem, en zij bezitten de opslagplaatsen van de hagel, en de vorst, en de opslagplaatsen van de mist, en de opslagplaatsen van de regen en dauw.

69.24 En al deze belijden en danken voor de Heer der heerscharen, zingen de lof met al hun kracht. En hun voedsel bestaat uit al hun dankzegging en geven zij dank, lof, en verheffen de naam van de Heer der heerscharen, voor eeuwig en altijd.

69.25 En deze eed is zo sterk over hen en ze worden erdoor bewaard en hun banen worden niet verstoord.

69.26 En zij hadden grote vreugde en zij zegenden, prezen en verheven, de naam van de Mensenzoon die was geopenbaard aan hen.

69.27 En hij zat op de troon van zijn heerlijkheid en het hele oordeel is gegeven aan de Zoon des mensen en hij zal ervoor zorgen dat de zondaars zullen verdwijnen en vernietigd worden van het aangezicht van de aarde.

69.28 En degenen die de wereld misleiden zullen worden gebonden in ketenen en worden afgesloten in de voorbereide-plaats van hun vernietiging, en al hun werken zullen verdwijnen van het aangezicht van de aarde.

69.29 En vanaf dan zal er geen corruptie meer zijn. Omdat de Zoon des mensen is verschenen, en zal zitten op de troon van zijn glorie, en alles wat kwaad was zal voorbijgaan en weggaan voor zijn aangezicht, en het woord van de Zoon van de mensen zal sterk zijn voor de Heer der heerscharen.

Dit is de derde toespraak van Henoch.


Boek van Henoch Sectie 18: PROFETIE OVER DE DIEREN

Sectie 18, profetie der dieren 

85.1 En daarna zag ik een andere droom, en ik zal het allemaal aan u laten zien mijn zoon.

85.2 Toen verhief Henoch zijn stem en zei tegen zijn zoon Methusalem: "Tot u spreek ik, mijn zoon. Hoor mijn woorden, en neigt uw oor tot het droomvisioen van uw vader.

85.3 Voordat ik uw moeder Edna nam zag ik een visioen op mijn bed: En een stier (Adam) kwam voort uit de aarde, en die stier was wit. En daarna een vaars (Eva) kwam naar buiten, en uit de vaars kwamen twee stieren voort, en een van hen was zwart (Kaïn) en de andere rood (Abel).

85,4 En die zwarte stier (Kaïn) sloeg de rode (Abel) en jaagde die na over de aarde, en vanaf dat moment kon ik de rode stier (Abel) niet meer zien.

85.5 Maar die zwarte stier (Kaïn) groeide, en een vaars (zijn vrouw) ging mee, en ik zag dat veel stieren (de nakomelingen van Kaïn) voortkwamen uit hen, die net als hij waren, en na hem volgden.

85.6 En die koe (Eva) die de eerste was, ging uit de aanwezigheid van die eerste stier (Adam), op zoek naar de rode stier (Abel), maar kon hem niet vinden. En ze klaagde bitter en bleef zoeken.

85.7 En ik keek naar die eerste stier (Adam), kwam bij haar en kalmeerde haar, en vanaf die tijd schreeuwde ze niet meer.

85.8 En na deze beviel ze van een andere witte stier (Seth), en daarna beviel ze van een groot aantal zwarte stieren en koeien (veel andere kinderen).

85.9 En ik zag in mijn slaap dat de witte stier (Seth), hoe die groeide en een grote witte stier werd. En uit hem kwamen veel witte stieren, en ze waren als hij.

85.10 En zij werden vaders van veel witte stieren (kinderen) die net als zij waren, de ene vader na de andere.

86.1 En nogmaals, ik keek met mijn ogen terwijl ik lag te slapen, en ik zag de hemel boven, en een ster (Azazel) daalde neer uit de hemel, en het stond op en at en weidde onder die stieren.

86.2 En hierna zag ik de grote en de zwarte stieren en allen veranderden hun pens(maag), en hun weiden, en hun kalveren. En ze begonnen te morren, de een na de ander.

86.3 En nogmaals zag ik in het visioen en keek omhoog naar de hemel, en ik zag vele sterren (de Wachters), hoe ze naar beneden kwamen, en uit de hemel werden gegooid vanwege die eerste ster, en ze vielen neer onder die vaarzen en stieren (mannen en vrouwen). Ze waren met hen, en weidden onder hen.

86.4 En ik keek naar hen en zag, dat ze allen intieme delen hadden als paarden, en begonnen om de koeien (vrouwen) van de stieren te gebruiken. En ze werden zwanger en baarden olifanten, kamelen en ezels (grote reuzen, Nephilim en Elioud).

86.5 En alle stieren waren bang voor hen, ze waren doodsbang voor hen. En zij begonnen hen met hun tanden te bijten, en hen te verslinden, en te steken met hun horens.

86.6 En dus begonnen ze die stieren te verslinden, en al de zonen van de aarde begonnen te beven en te schudden voor hen en vluchtten.

87.1 En nogmaals zag ik ze, hoe ze begonnen elkaar te steken en elkaar te verslinden, en de aarde begon te schreeuwen.

87.2 En ik hief mijn ogen weer op naar de hemel, en zag in het visioen, dat er uit de hemel wezens kwamen die waren als blanken mannen (engelen) en vier kwamen uit die plaats (de aartsengelen), en drie anderen met hen.

87.3 En die drie die het laatste kwamen, pakten mij bij mijn hand en namen mij uit de generaties van de aarde, en tilden mij omhoog op een hoge plaats en toonden mij een toren hoog boven de aarde, en al de heuvelen waren lager. 

87.4 En een zei tot mij: “Blijf hier tot je hebt gezien alles wat deze olifanten en kamelen, ezels (grote reuzen, Nephilim en Elioud) overkomt, en de sterren (de Wachters), en alle stieren (de mannen).” 

88.1 En ik zag een van die vier (Raphaël), die als eerste waren verschenen, hoe hij die eerste ster (Azazel) greep, die uit de hemel was gevallen, en gebonden heeft aan zijn handen en voeten, en hem in een afgrond gooide. En die afgrond was smal en diep, verschrikkelijk, en donker. 

88.2 En een van hen trok zijn zwaard, en gaf het aan de olifanten, kamelen, ezels (grote reuzen, Nephilim en Elioud). En zij begonnen elkaar te slaan, en de hele aarde schudde vanwege hen 

88.3 En als ik keek in het visioen, wierp een van deze vier die gekomen was een lijn uit de hemel en verzamelde en pakte alle grote sterren, degene waarvan de geslachtsdelen waren als de geslachtsdelen van de paarden, en bond ze allemaal aan hun handen en hun voeten, en wierpen ze in een afgrond van de aarde. 

89.1 En een van die vier ging naar de witte stier (Noach), en leerde hem een mysterie, trillend als hij was. Hij werd geboren als een stier, maar was een man, en bouwde voor zichzelf een grote boot (de ark), en woonde er op, en drie stieren (Sem, Cham en Jafeth) gingen met hem in dat vaartuig, en ze waren geborgen. 

89.2 En nogmaals sloeg ik mijn ogen op ten hemel en zag een hoog gewelf met zeven waterkanalen erop (de bovenste wateren), en die kanalen goten veel water in een gebied (de aarde).

89.3 En ik keek nog eens, en bronnen (fonteinen uit de diepte) openden zich op de bodem van dit grote gebied (de aarde), en het water begon te borrelen en te stijgen boven de bodem. En ik keek naar dat gebied (de aarde), totdat de gehele oppervlakte bedekt was door water.

89.4 En water, duisternis en mist bedekten het, en ik keek naar de hoogte van dat water, en dat water was gestegen boven dat gebied en was uit gegoten over het gebied, en het bleef op de aarde. 

89.5 En al de stieren in dat gebied (de goddeloze generatie) waren daar bijeen, tot ik zag hoe ze verzonken en werden verzwolgen en vernietigd in dat water. 

89.6 En de boot (de ark) dreef op het water maar de stieren, olifanten, kamelen en ezels (stieren, grote reuzen, Nephilim en Elioud) zonken naar de bodem, samen met alle dieren, zodat ik ze niet meer kon zien. En ze waren niet in staat om eruit te komen, maar werden vernietigd en zonken in de diepte. 

89.7 En ik keek nogmaals in dat visioen tot de waterkanalen (de bovenste wateren) werden verwijderd van dat hoge gewelf, en er werden kloven in de aarde gemaakt, en andere afgronden (canyons) werden geopend. 

89.8 En het water begon naar beneden te stromen daarin, totdat de aarde weer zichtbaar werd, en de boot (de ark) zich op de aarde zette en de duisternis verdween, en het licht verscheen.

89.9 En de witte stier (Noah), die een man was, ging uit dat schip (de Ark), en de drie stieren (Sem, Cham en Jafeth) met hem. En een van de drie stieren was wit, net als de andere stier, en een van hen werd rood als bloed, en een was zwart (de kleur van het ras). En de witte stier (Noah) overleed. 

89.10 En zij begonnen de vaders van wilde dieren en vogels te worden, zodat er van hen allerlei soorten ontstonden: leeuwen, tijgers, wolven,honden, hyena’s, wilde zwijnen, vossen, dassen, varkens, valken, gieren, wouwen, arenden, en raven (elke natie van de mensheid). Maar onder hen werd een witte stier geboren (Abraham). 

89.11 En zij begonnen met elkaar te bijten (onderling te vechten), maar de witte stier (Abraham), die werd geboren onder hen, werd de vader van een wilde ezel (Ismaël) en een witte stier (Isaäk) erbij, en de wilde ezels (de Ismaëlieten) namen toe. 

89.12 Maar de stier (Isaäk) die werd geboren, was de vader van een zwart wild zwijn (Esau) en een wit schaap (Jakob), en het wilde zwijn (Ezau) werd de vader van veel zwijnen en dat schaap (Jacob) was de vader van twaalf schapen (de twaalf stamvaders). 

89.13 En wanneer die twaalf schapen opgroeiden, gaven ze een van hen (Jozef) over aan de ezels (Midianieten), en die op hun beurt gaven dat schaap (Jozef) over aan de wolven (de Egyptenaren), en dat schaap (Jozef) groeide op tussen de wolven (de Egyptenaren). 

89.14 En de Heer bracht de elf schapen (de overige stamvaders) om daar met hem te wonen, en te weiden onder de wolven (Egyptenaren), en vermeerderden zich en werden een grote kudde schapen (veel nakomelingen).

89.15 En de wolven (de Egyptenaren) begon bang te zijn voor hen, en ze onderdrukten hen, zodat ze dwongen om hun jongens weg te doen, en toen gooiden ze hun jongens in een rivier met veel water, maar die schapen (de Hebreeën) begon te schreeuwen omwille van hun jongens, en te klagen bij hun Heer.

89.16 Maar een schaap (Mozes), die was gered van de wolven (de Egyptenaren), vluchtte en ontkwam aan de wilde ezels (de Ismaëlieten). En ik zag hoe de schapen (de Hebreeën) kreunen en huilden, en baden tot de Heer met al hun macht, tot die Heer van de schapen (God) neer kwam op de oproep van de schapen (de Hebreeën), vanuit een hoge ruimte (hemel), en kwam tot hen, en keek naar hen om.

89.17 En hij riep dat schaap (Mozes), dat gevlucht was voor de wolven (de Egyptenaren), en sprak met hem over de wolven (de Egyptenaren), dat hij hen zou moeten waarschuwen dat ze niet de schapen (de Hebreeën) moesten aanraken.

89.18 En het schaap (Mozes) ging naar de wolven (de Egyptenaren), in overeenstemming met het Woord van de Heer, en een ander schaap (Aaron) ontmoette dat schaap en ging mee. En de twee gingen samen, naar de vergadering van deze wolven (de Egyptenaren), spraken met hen en waarschuwden hen dat vanaf dat moment, zij niet die schapen (de Hebreeën) meer zouden aanraken.

89.19 En daarna zag ik de wolven (de Egyptenaren), hoe ze nog harder handelden met de schapen (de Hebreeën), met al hun macht, en de schapen (de Hebreeën) riepen.

89.20 En hun Heer kwam tot de schapen (de Hebreeën), en begon die wolven (de Egyptenaren) te slaan, en de wolven (de Egyptenaren) begon te kreunen, maar de schapen (de Hebreeën) werden stil en vanaf dat moment riepen ze niet meer.

89.21 En ik keek naar de schapen (de Hebreeën) totdat ze ontsnapt waren aan de wolven (de Egyptenaren), maar de ogen van de wolven (de Egyptenaren) waren verblind, en die wolven (de Egyptenaren) ging de schapen (de Hebreeën) achtervolgen met al hun krachten.

89.22 En de Heer van de schapen (God) ging met hen, zoals hij hen leidde, en al zijn schapen (de Hebreeën) volgden hem. En zijn gezicht was glorieus, en zijn verschijning verschrikkelijk en prachtig.

89.23 Maar de wolven (de Egyptenaren) begonnen die schapen (deHebreeën) te achtervolgen totdat ze elkaar ontmoetten bij een strook water (De Rode Zee). 89.24 En dat water (de Rode Zee) werd verdeeld, en het water stond aan de ene kant en aan de andere voor hen. En hun Heer terwijl hij hen leidde, stond tussen hen en de wolven (de Egyptenaren).

89.25 En terwijl de wolven (de Egyptenaren) de schapen (de Hebreeën) nog niet hadden gezien toen die naar het midden van die plas water gingen, achtervolgden de schapen (de Hebreeën) de wolven (de Egyptenaars), en die wolven (de Egyptenaren) renden achter hen aan in dat gespleten water (de Rode Zee).

89.26 Maar toen ze de Heer van de schapen (God) zagen, wendden zij zich, om te vluchten voor hem, maar dat water (de Rode Zee) vloeide weer terug naar elkaar, en nam opeens weer zijn natuurlijke vorm aan, en het water zwol op, en steeg op tot het deze wolven (de Egyptenaren) bedekte.

89.27 En ik keek hoe alle wolven (de Egyptenaren), die de schapen (de Hebreeën) hadden achtervolgd werden vernietigd en verdronken. 

89.28 Maar de schapen (de Hebreeën) ontsnapten aan dat water, en gingen naar een woestijn waar geen water was, noch gras. En zij begonnen hun ogen te openen en te zien, en ik zag dat de Heer van de schapen (God) hen weide, en ze water en gras gaf, en dat de schapen gingen, en Hij leidde hen.

89.29 En dat schaap (Mozes) ging naar de top van een hoge rots (de berg Sinaï) en de Heer van de schapen (God) stuurde iets aan hen.

89.30 En daarna zag ik de Heer van de schapen (God), die voor hen stond, en zijn verschijning was verschrikkelijk en majestueus, en al die schapen (de Hebreeën) zagen Hem en zijn bang voor Hem.

89.31 En ze waren allemaal bang en beefden voor Hem, en zij schreeuwden het uit naar het schaap (Mozes) die in hun midden was: “We kunnen niet staan voor onze Heer, noch naar hem kijken.”

89.32 Toen ging dat schaap (Mozes), die hen leidde, opnieuw naar de top van de rots (Sinaï), en de schapen (de Hebreeën) begonnen verblind te worden, en af te dwalen van het pad dat was getoond, maar dat schaap (Mozes) wist het niet.

89.33 En de Heer van de schapen (God) was zeer boos op hen, en dat schaap (Mozes) wist het, en ging van de top van de rots (Sinaï), en kwam tot de schapen (de Hebreeën), en vond de meerderheid van hen met hun ogen verblind, en dwaalden af van zijn pad.

89.34 En toen ze het zagen, waren ze bang en beefden voor hem en wensten dat ze konden terugkeren naar hun tenten. En dat schaap (Mozes), nam een aantal andere schapen (Hebreeën) mee en ging naar de schapen (Hebreeën) die waren verdwaald, en begonnen hen toen te doden, en de schapen (Hebreeën) waren er bang voor. En dat schaap (Mozes) bracht die schapen (de Hebreeëë), die verdwaald waren, en zij keerden terug naar hun tenten.

89.36 En ik keek er naar in het visioen, tot het schaap (Mozes) een man werd, en een huis bouwde (de Tabernakel) voor de Heer van de schapen, en maakte dat alle schapen stonden in dat huis.

89.37 En ik keek totdat het schaap (Aäron), dat hij had ontmoet, dat andere schaap (Mozes), dat de schapen (de Hebreeën) leidde, in slaap viel (stierf). En ik keek totdat alle grote schapen werden vernietigd en de kleine in hun plaats kwamen, tot ze bij een weide kwamen, en trokken naar de buurt van een rivier met water (de Jordaan).

89.38 En het schaap, dat hen leidde (Mozes), was uitgegroeid tot een man, werd van hen gescheiden en viel in slaap, en alle schapen (de Hebreeën) zochten, en huilden zeer bitter over hem.

89.39 En ik keek tot ze ophielden met huilen voor het schaap (Mozes) en derivier overstaken van het water (de Jordaan). En daar waren al de schapen die hen leidden (de richters van Israël), in plaats van die in slaap was gevallen (overleden), en zij leidden hen.

89.40 En ik keek tot de schapen op een goede plaats kwamen, een aangenaam en prachtig land (Kanaän), en ik keek tot de schapen (de Hebreeën) tevreden waren. En dat huis (Tabernakel) was in het midden van hen in dat groene en aangename land.

89.41 En soms werden hun ogen geopend, en soms verblind, totdat een ander schaap (Samuel) opstond, en hen leidde, en bracht ze allemaal terug. En hun ogen werden geopend.

89.42 En de honden, en de vossen en de wilde zwijnen, begonnen die schapen (de Hebreeën) te verslinden, tot de Heer van de schapen (God) een ram (Koning Saul) opwekte uit hun midden, die hen leidde.

89.43 En die ram (Koning Saul) begon de honden (Filistijnen) te slaan, de vossen (Edom), en de wilde zwijnen (Ezau), aan de ene kant en aan de andere, totdat hij hen allemaal had vernietigd.

89.44 En de ogen van het schaap (Samuel) werden geopend, en hij zag de ram (Koning Saul) in het midden van de schapen (de Hebreeën), hoe hij zijn glorie had afgezworen, en begon om die schapen (de Hebreeën) te slaan, en hoe hij hen vertrapte en zich verkeerd gedroeg.

89.45 En de Heer van de schapen (God) stuurde de schapen (de Hebreeën) naar een ander schaap (David) en hij verhief het tot een ram (King) om de schapen (de Hebreeën) te leiden in plaats van het schaap (Saul) dat afstand heeft gedaan van zijn glorie.

89.46 En hij ging tot hem, en sprak met hem alleen, en wekte dat ram (Koning David) op, en maakte het een prins en leider van de schapen (de Hebreeën). En tijdens dit alles, onderdrukten die honden (Filistijnen) de schapen.

89.47 En de eerste ram (Saul) heeft de tweede ram (David) achtervolgd en deze tweede ram (David) stond op en vluchtte voor hem. En ik keek toe tot die honden (Filistijnen) de eerste ram (Saul) aanvielen.

89.48 En die tweede ram (David) stond op en leidde de kleine schapen (de Hebreeën), en die ram (David) heeft veel schapen verwekt, en viel in slaap (overleden). En een klein schaap (Salomo) werd een ram (koning) in plaats van hem, en werd de prins en leider van de schapen (de Hebreeën).

89.49 En die schapen (Hebreeën) groeiden en vermeerderden zich, en alle honden (Filistijnen), en vossen en wilde zwijnen, waren bang en vluchtte voor hen. En die ram (Salomo) slachtte en doodde alle dieren, zodat die dieren niet weer de overhand hadden bij de schapen (de Hebreeën), en niet verder iets konden grijpen van hen.

89.50 En dat huis werd groot en breed, en voor de schapen (de Hebreeën) werd een hoge toren (tempel) gebouwd op dat huis voor de Heer van de schapen (God). En dat huis was laag, maar de toren (tempel) rees op en was hoog. En de Heer van de schapen (God) stond op die toren (tempel) en ze richtten een volle tafel aan voor hem.

89.51 En ik zag hoe die schapen (de Hebreeën) weer afdwaalden, en wandelden op vele manieren, en verlieten dat huis van hen, en de Heer van de schapen (God) riep een aantal van de schapen (de profeten), en stuurde hen naar de schapen (de Hebreeën), maar de schapen (de Hebreeën) begon hen te doden.

89.52 Maar een van hen (Elia) werd gered, en werd niet gedood, en hij sprong weg en schreeuwde het uit tegen de schapen (de Hebreeën). En ze wilden hem doden, maar de Heer van de schapen (God) redde hem uit de handen van de schapen (de Hebreeën), bracht hem bij mij, en liet hem daar verblijven.89.53 En hij zond vele andere schapen (profeten) naar die schapen (Hebreeën), om te getuigen tegen hen en te klagen over hen.

89.54 En na deze zag ik hoe toen ze het huis van de Heer van de schapen (God) verlieten, en zijn toren (tempel), en verdwaalden in alles, en hun ogen waren verblind. En ik zag hoe de Heer van de schapen (God) velen van hen slachtte, in hun weide, totdat deze schapen (de Hebreeën) de slachters uitgenodigden en zijn plaats verraden hebben. 

89.55 En hij gaf hen over in de handen van de leeuwen en de tijgers, en de wolven en de hyena’s, en in de handen van de vossen, en alle dieren (naties). En die wilde dieren begonnen die schapen (de Hebreeën) in stukken te verscheuren.

89.56 En ik zag hoe hij het huis van hen verliet, en hun toren (de tempel), en hen allen overgaf in de handen van de leeuwen (Assyriërs), zodat zij hen in stukken konden scheuren en hen verslinden, en in de handen te geven van alle dieren (naties).

89.57 En ik begon te schreeuwen met al mijn kracht, en riep naar de Heer van de schapen (God) en vertegenwoordigen de schapen (de Hebreeën) bij Hem, uit vrees dat alle wilde dieren hen zouden verslinden.

89.58 Maar hij bleef staan, hoewel hij het zag, en hij verheugde zich dat ze werden verslonden, opgeslokt en weggevoerd. En hij gaf hen in de handen van alle dieren als voedsel.

89.59 En hij riep zeventig herders (leiders), en dwong ze naar de schapen, zodat zij hen zouden kunnen hoeden. En hij zei tegen de herders en hun metgezellen: “Ieder van u, van nu af aan, zal de schapen (de Hebreeën) hoeden en doen wat Ik u gebied.

89.60 En Ik zal ze aan u overgeven, precies geteld en ik zal u vertellen welke van hen zullen worden vernietigd, en vernietig hen.” En hij gaf die schapen (de Hebreeën) aan hen over.

89.61 En hij riep een ander, en zei tot hem:. “Observeer en zie alles wat deze herders doen tegen deze schapen (de Hebreeën), want zij zullen er meer van hen verdelgen dan ik hun geboden heb.

89.62 En noteer alle overtollige vernietiging die wordt gedaan door de herders, hoeveel ze vernietigen op mijn bevel en hoeveel ze vernietigen uit eigen beweging. Noteer tegen elke herder, individueel, alles wat hij vernietigt.

89.63 En lees in het bijzijn van mij precies voor hoeveel ze vernietigen uit eigen beweging en hoeveel er worden overhandigd voor vernietiging, zodat dit het bewijs kan zijn voor mij, tegen hen. Zodat ik al de daden van de herders ken om ze te overhandigen voor het oordeel. En Ik zal zien wat ze doen, of ze zich houden aan mijn bevel waarmee ik hun geboden heb, of niet. 

89.64 Maar ze moeten het niet weten, en u moet dit niet aan hen tonen, maar schrijft het slechts op tegen elke individu in zijn tijd, alles wat de herders vernietigen, en breng het allemaal tot mij.”

89.65 En ik keek totdat deze herders hen hoedden op hun tijd, en zij begonnen hen te doden en meer dan hen werd bevolen om te vernietigen, en zij gaven die schapen (de Hebreeën) in de handen van de leeuwen (de Assyriërs).

89.66 En de leeuwen en de tijgers verslonden en verzwolgen de meerderheid van de schapen (de Hebreeën), en de wilde zwijnen aten met hen mee, en de toren (tempel) staken ze in brand en sloopten dat huis. 

89.67 En ik was erg verdrietig over die toren (tempel), omdat dat huis van de schapen was afgebroken, en daarna, was ik niet in staat om te zien of deze schapen in dat huis gingen.

89.68 En de herders en hun begeleiders gaven die schapen (de Hebreeën)over aan alle dieren (naties), zodat ze hen zouden kunnen verslinden. Elk van hen op zijn tijd ontving een exact aantal, en voor elk van hen, de een na de ander, werd opgeschreven in een boekrol hoeveel van hen werden vernietigd.

89.69 En over elke dode, meer dan was voorgeschreven om te worden vernietigd, begon ik te huilen en heel veel te klagen, vanwege deze schapen (Hebreeën).

89.70 En ook zag ik in het visioen, hoe iemand elke dag schreef, hoe hij opschreef een ieder die werd verwoest door die herders. En hij bracht dit en presenteerde de hele boekrol aan de Heer van de schapen, alles wat ze hadden gedaan en alles wat elk van hen had laten verdwijnen, en alles wat ze hadden gedaan om te vernietigen.

89.71 En de rol werd voorgelezen voor het aangezicht van de Heer van de schapen, en hij nam de boekrol in zijn hand, las, en verzegelde dien, en legde het neer.

89.72 En daarna zag ik hoe de herders hoedden voor twaalf uur, en drie van die schapen (Ezra, Haggai, Zacharia) keerden terug (overblijfsel na de ballingschap), ze kwamen en begon op te bouwen alles wat naar beneden was gevallen van dat huis, maar de wilde zwijnen (Samaritanen) hinderden hen, zodat ze niet verder konden.

89.73 En ze begonnen opnieuw te bouwen, als voorheen, en als ze de toren oprichtten, en het werd genoemd de hoge toren (de tweede tempel). En zij plaatsten een tafel in de toren (de tweede tempel), maar alle brood erop was onrein en niet zuiver.

89.74 En naast dit alles waren de ogen van deze schapen verblind, zodat ze niet konden zien, en hun herders eveneens niet. En er werden er nog meer van hen overhandigd voor de ondergang, en ze vertrapten de schapen (de Hebreeën) met hun voeten en verslonden hen.

89.75 Maar de Heer van de schapen (God) bleef nog steeds daar, totdat alle schapen verstrooid waren, en Hij hen had vermengd en zij zich niet konden redden uit de handen van de dieren (naties). 

89.76 En de degene die schreef in de boekrol, bracht het naar voren, liet het zien, en las er uit in de nabijheid van de Heer van de schapen. En hij smeekte Hem namens hen, en een verzocht Hem als hij Hem al de daden toonde van hun herders en getuigde voor Hem tegen alle herders.

89.77 En hij nam de rol, zette die voor Hem neer, en ging uit. 

90.1 En ik keek tot het moment dat vijfendertig herders de schapen hadden gehoed op dezelfde manier, elk afzonderlijk, ze allen hun tijd volbrachten zoals de eerste. En anderen ontvingen ze in hun handen om ze te hoeden op hun tijd, ieder herder in zijn eigen tijd.

90.2 En daarna zag ik in het visioen, al de vogels van de hemel komen: de adelaars, de gieren, en de wouwen, en de raven (Syriërs). Maar de adelaars (Romeinen) leidden alle vogels, en zij begon de schapen te eten, de ogen uit pikken, en hun vlees te verslinden.

90.3 En de schapen (de Hebreeën) schreeuwden het uit, omdat de vogels hun vlees aten. En ik schreeuwde het uit en klaagde in mijn slaap, vanwege die herder die de schapen (de Hebreeën) hoedde. 

90.4 En ik keek toe, totdat de schapen (de Hebreeën) werden verslonden door die honden, en door de arenden (Romeinen), en door de wouwen, en ze lieten hen noch vlees, noch de huid, noch pees, totdat alleen nog hun botten over waren. En hun botten vielen op de grond en de schapen (Hebreeën) werden weinig in getal.

90.5 En ik keek tot het moment dat drieëntwintig herders hadden gehoed, en ze voltooiden dit, een ieder op zijn tijd, achtenvijftig keer.

90.6 En kleine lammeren werden geboren uit die witte schapen, en zebegonnen hun ogen te openen om te zien, en te huilen om de schapen (de Hebreeën).

90.7 Maar de schapen (de Hebreeën) huilden niet over hen, en luisteren niet naar wat zij tot hen zeiden, maar waren zeer doof, en hun ogen waren extreem en overdreven verblind.

90.8 En ik zag in het visioen hoe de raven zich stortten op die lammeren, en ze namen een van die lammeren (Johannes de Doper), en scheurden het schaap in stukken en verslonden het.

90.9 En ik keek tot er horens kwamen op die lammeren, maar de raven sloegen hun hoorns naar beneden. En ik keek tot er een grote hoorn (de Messias) groeide op een van deze schapen (de Hebreeën), en hun ogen werden geopend.

90.10 En hij keek naar hen en hun ogen waren geopend. En hij riep tot de schapen (de Hebreeën), en de rammen zagen het, en ze renden allemaal naar Hem.

90.11 En naast dit alles, die adelaars (de Romeinen), gieren, raven, en de wouwen, verscheurden nog steeds de schapen (de Hebreeën) in stukken, en vlogen op hen en verslonden hen. En de schapen (de Hebreeën ) waren stil, maar de rammen klaagden en huilden het uit.

90.12 En die raven streden en vochten met hem (de Messias), en wilde zijn hoorn wegvagen, maar ze konden haar niet overweldigen.

90.13 En ik keek naar hen totdat de herders en de arenden (Romeinen), en die gieren, en de wouwen, kwam en riepen tot de raven, dat zij de hoorn van die ram (de Messias) in stukken mochten slaan. En ze vochten en streden met hem, en het vocht met hen en riep het uit, zodat hulp zou kunnen komen tot hem.

90.14 En ik keek naar die man, die de namen van de herders opschreef en hen bracht voor de Heer van de schapen (God), en kwam, en hij hielp de Ram (de Messias) en toonde het alles; zijn hulp kwam naar beneden.

90.15 En ik keek totdat de Heer van de schapen (God) tot hen kwam in woede, allen die hem zagen vluchtten, en ze vielen allemaal in het duister voor het aangezicht van Hem.

90.16 Alle adelaars (Romeinen) en gieren en raven en wouwen, verzamelde Hij bij elkaar en bracht met hen al de wilde schapen, en allen kwamen bij elkaar en ze hielpen elkaar om de hoorn van de Ram (de Messias) in stukken te breken.

90.17 En ik keek naar de man die de boekrol schreef op bevel van de Heer, totdat hij de boekrol van de vernietiging opende die de laatste twaalf herders hadden gemaakt (de christelijke jaartelling ????). En hij toonde voor de Heer van de schapen (God), dat zij er zelfs meer hadden vernietigd dan die vóór hen hadden gedaan.

90.18 En ik keek totdat de Heer van de schapen (God) tot hen kwam en zijn staf van woede nam en op de aarde sloeg (de terugkeer van de Messias). En de aarde werd opgesplitst. En alle dieren, en de vogels van de hemel liedden van die schapen en zonken in de aarde, en die sloot zich over hen.

90.19 En ik keek totdat een groot zwaard werd gegeven aan de schapen (de Hebreeën). En de schapen (de Hebreeën) gingen uit tegen alle wilde dieren om ze te doden. En al de dieren en vogels van de hemel vluchtten voor hen.

90.20 En ik keek tot er een troon werd opgericht in het aangename land en de Heer van de schapen (God) er op zat. En zij namen al de verzegelde rollen en opende de boekrollen voor het aangezicht van de Heer van de schapen (God).

90.21 En de Heer riep de mannen, de eerste zeven witte, en beval hen omvoor Hem te brengen de eerste ster (Azazel), die de sterren voorging wiens intieme delen waren als van paarden, en brachten ze allen voor het aangezicht van Hem.

90.22 En Hij zeide tot de man die schreef voor het aangezicht van Hem, die een van de zeven witten was. Hij zei tegen hem: “Neem die zeventig herders, aan wie ik de schapen overgaf, en die, op hun eigen gezag er meer doodden dan ik hun geboden heb.”

90.23 En ik zag ze allemaal gebonden, en ze stonden allemaal voor Hem. 

90.24 En het vonnis werd gegeven, eerst voor de sterren (de Wachters), en zij werden geoordeeld en schuldig bevonden, en zij gingen naar de plaats van verdoemenis en werden geworpen in een diepe plek vol vuur en vol pilaren van vuur.

90.25 En die zeventig herders werden beoordeeld en schuldig bevonden, en ook zij werden geworpen in die afgrond van vuur. 

90.26 En ik zag in die tijd hoe een soortgelijke afgrond werd geopend in het midden van de aarde, die was vol met vuur, en zij brachten de blinde schapen en ze waren allemaal veroordeeld en schuldig bevonden, en geworpen in die afgrond van vuur en ze verbrandden. En die afgrond was in het zuiden van dat huis.

90.27 En ik zag die schapen verbranden en hun botten verbrandden. 

90.28 En ik stond op om te kijken, totdat Hij dat oude huis (de aarde) opgevouwen had, en alle pijlers verwijderd, en alle balken en ornamenten van dat huis (de aarde) daarbij werden opgevouwen. En ze verwijderden het en zetten het in een plaats in het zuiden. 

90.29 En ik keek totdat de Heer van de schapen (God) een nieuw huis bracht, groter en hoger dan de eerste en hij zette het op de plek van de eerste die was opgevouwen. En al haar pilaren waren nieuw, en de ornamenten waren nieuw en groter dan die van het eerste, de oude die was verwijderd. En de Heer van de schapen (God) was in het midden ervan.

90.30 En ik zag al de schapen die werden achtergelaten, en alle dieren van de aarde, en al de vogels van de hemel die neervielen en die schapen aanbidden, en smeekten en gehoorzamen ze in ieder bevel. 

90.31 En hierna waren deze drie gekleed in het wit en ze hadden mij vastgehouden bij mijn hand, degenen die mij het eerst hadden gebracht. Zij, met de hand van die ram (The Messiah) hield me ook vast, nam me op, en legde me neer in het midden van die schapen voordat het vonnis werd uitgesproken.

90.32 En die schapen waren allemaal wit en hun wol dik en puur.

90.33 En al degenen die waren verwoest en verstrooid, en alle wilde dieren, en al de vogels van de hemel verzamelden zich in dat huis, en de Heer van de schapen (God) verheugde zich zeer, want ze waren allemaal goed, en waren teruggekeerd naar Zijn huis.

90.34 En ik keek tot ze dat zwaard hadden neergelegd, dat was gegeven aan de schapen, en zij brachten het terug in zijn huis, en het was verzegeld voor het aangezicht van de Heer. En alle schapen werden opgesloten in dat huis, maar het kon hen niet bevatten.

90.35 En de ogen van allen van hen werden geopend, en zij zagen het goede, en er was niet een onder hen die niet zien kon.

90.36 En ik zag dat het huis groot, breed, en uitzonderlijk vol was.

90.37 En ik zag hoe een witte stier werd geboren, en zijn horens waren groot, en alle wilde dieren en alle vogels van de hemel waren er bang voor, en smeekten het voortdurend.

90.38 En ik keek totdat al hun soorten werden veranderd en zij allen witte stieren werden. En de eerste onder hen was een wilde os. En die wilde oswas een groot dier en had grote zwarte hoorns op zijn kop. En de Heer van de schapen (God) verheugde zich over hen, en over al de stieren.

90.39 En ik lag te slapen in het midden van hen en ik werd wakker en zag alles.

90.40 En dit is het visioen die ik zag, terwijl ik sliep, en toen ik wakker werd, zegende ik de Heer van gerechtigheid, en gaf eer aan Hem.

90.41 Maar na deze weende ik bitter en mijn tranen waren niet stoppen totdat ik het niet meer kon verdragen. Als ik keek, stroomden ze als gevolg van wat ik zag, want alles zal gebeuren en worden voldaan, en al de daden van de mensen, in de volgorde, zoals werd getoond voor mij.

90.42 Die avond herinnerde ik me mijn eerste droom, en juist daardoor huilde ik, en werd verstoord, omdat ik had gezien dit visioen.


Boek van Henoch Sectie 20: HENOCH’S BOODSCHAP VAN BEGELEIDING

Sectie 20


Boek van Henoch Sectie 21: AFSLUITENDE WOORDEN VAN HENOCH

Sectie 21


Plaats hier uw vraag, reactie of mening over het Boek van Henoch

Uw mailadres wordt nergens voor gebruikt, alleen indien noodzakelijk of gewenst om op uw bericht te reageren voor een één op één contact. Dit werkt als zijnde een blog, dus iedereen kan weer reageren op uw bericht. Indien u één op één wilt communiceren, dan gaat u naar de contactpagina.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.