Openbaringen van Paulus

Er is toestemming gevraagd om dit te kopiëren uit het boek ‘de Apocriefen van het Nieuwe Testament’ bij de drukkerij ten Have uit Utrecht. De vertaler dhr. A.F.J KLIJN is overleden en de drukker geeft aan dat er geen auteursrechten meer bestaan op dit boek en het is toegestaan om alles of een gedeelte te kopiëren.

Hoofdstuk indeling van deze pagina

Inleiding Rinus, de causale verbanden met de Openbaring van Paulus

De heer Klijn vertelt in zijn voorwoord dat hij dit geschrift heeft vertaald vanuit het Latijn en dat hoogstwaarschijnlijk de Griekse taal de originele taal was. Dat het niet het originele schrijven van Paulus is, is duidelijk vanwege het verwoorden hoe het geschrift is gevonden, maar in het 41e vers wordt gesproken over de eucharistieviering, dit getuigd van een katholieke invloedssfeer. Geloof ik dat dit stuk heeft bestaan of misschien nog steeds ergens verborgen is? Ja, dat geloof ik, maar het originele stuk is ongetwijfeld anders, de algehele strekking zal kloppend zijn, maar verkatholiseerd.

Tussen hoofdstuk 30 en 31 had dhr. Klijn als hoofdstuk titel HEL gezet, ik heb hier VAGEVUUR van gemaakt. 

Ik ben op zoek naar de causale verbanden binnen diverse geschriften, in dit geval de Bijbel, het Boek van Henoch en natuurlijk de Openbaring van Paulus.

Eerst het causale verband met het Boek van Henoch. Henoch vat in een paar verzen hoe het Dodenrijk eruit ziet, Paulus vertelt wat er gebeurt in het Dodenrijk. 

Boek van Henoch sectie 8:22.9 En hij antwoordde mij, en zei tot mij: “Deze drie plaatsen werden zo gemaakt, opdat zij de geesten in de dood zouden scheiden. En de zielen van de rechtvaardigen (plaats 1) zijn op deze manier gescheiden, dit is de bron van water, en daarboven het licht. 22.10 Ook is er een plek gecreëerd voor zondaren, wanneer zij sterven, en begraven zijn in de aarde, en het oordeel nog niet over hen is gekomen tijdens hun leven (plaats 2). 22.11 Maar hier worden hun zielen gescheiden voor deze grote kwelling, tot aan de Grote Dag des Oordeels met bestraffing en kwelling voor hen die voor eeuwig vervloekt zijn, en een wraak op hun zielen. En daar zal Hij hen voor altijd binden. Waarlijk, Hij is van het begin van de wereld. 22.12 En er is een plaats (4) afgescheiden voor de zielen van hen die klagen, en informatie geven over hun vernietiging (vermoorde mensen), over wanneer ze werden gedood, in de dagen van de zondaars. 22.13 Daarom is er een plek gemaakt, voor de zielen van mensen die niet rechtvaardig zijn (plaats 3), maar zondaars, die hun wangedrag vol maakten en met de onrechtvaardigen zullen zij hun lot delen. Maar hun zielen zullen niet worden gedood op de dag des oordeels, noch zullen zij opstijgen van hier.”

Korte samenvatting in verband met het causale verband met het Boek van Henoch

  1. Plaats 1. Is voor de rechtvaardigen, een plaats met een bron
  2. Plaats 2. Is voor de nog niet veroordeelden en kunnen gered worden door het vuur heen.
  3. Plaats 3. Is voor de degenen die opnieuw in de Poel van Vuur gegooid worden.
  4. Plaats 4. Een wachtruimte voor degeen die geweld hebben ondervonden om de misdadigers te confronteren met hun daden.

Het Griekse woord “aionion”, dat gewoonlijk met “eeuwig” wordt vertaald, betekent niet per definitie “eeuwig”. Het verwijst specifiek naar een “tijdperk” of een “eon”, een specifieke tijdsperiode.

Deze vertaalfout geldt zowel voor de Bijbel, het Boek van Henoch en de Openbaring van Paulus. Deze geschriften zijn allemaal dusdanig oud dat al zeer veel mensen hier hun persoonlijke mening op hebben losgelaten. Zie deze websitepagina: https://www.hetplanvangod.nl/incarnatie

De causale verbanden met de Bijbel zijn drie teksten. 2 Korinthe 12:1-5, 1 Korinthe 3:11-15 en Openbaring 20:10

2 Korinthe 12:1-5 HSV  Te roemen is werkelijk niet gepast voor mij, want ik zal komen op verschijningen en openbaringen van de Heere. Ik ken een mens in Christus, veertien jaar is het geleden – of het in het lichaam gebeurde, weet ik niet; of buiten het lichaam, weet ik niet; God weet het – dat zo iemand tot in de derde hemel werd opgenomen. En ik weet van deze mens – of het in het lichaam of buiten het lichaam gebeurde, weet ik niet; God weet het – dat hij werd opgenomen in het paradijs en onuitsprekelijke woorden heeft gehoord, die het een mens niet is geoorloofd uit te spreken. Over zo iemand zal ik roemen, maar over mijzelf zal ik niet anders roemen dan in mijn zwakheden.

1 Korinthe 3:11-15 HSV  Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus. Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.

Openbaring 20:10 HSV En de duivel, die hen misleidde, werd in de poel van vuur en zwavel geworpen, waar ook het beest en de valse profeet reeds zijn. En zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheid.

Inleiding A.F.J Klijn, de vertaler van de Openbaring van Paulus

De inhoud van de Openbaring van Paulus is te vergelijken met die van de Openbaring van Petrus, In deze openbaring mag nu de apostel Paulus een bezoek brengen aan de hemel en de hel. De aanleiding om dit werk te schrijven is een opmerking van Paulus in zijn tweede brief aan de gemeente in Korinte. Daarin staat dat hij tot de derde hemel is opgetrokken geweest en dat hij daar onuitsprekelijke dingen heeft gehoord (2 Kor. 12, 1-5). Van dat bezoek zou Paulus een verslag gemaakt hebben. Volgens de inleiding van deze Openbaring heeft Paulus dat verslag begraven onder de fundamenten van zijn huis in de stad Tarsus waar het werd gevonden in het jaar 388. Dit jaartal is een bewijs dat het werk omstreeks het jaar 400 moet zijn geschreven. Maar dan spreken we wel over de Openbaring in de huidige vorm. Uit de inhoud valt op te maken dat het werk is samengesteld uit verschillende veel oudere bronnen. Bovendien wordt het geciteerd door oudchristelijke schrijvers en daaruit blijkt dat het al in de een of andere vorm omstreeks het jaar 200 bekend geweest moet zijn aan Origenes.

De hier volgende tekst is een vertaling van een Latijns handschrift, maar het is aannemelijk dat de Openbaring in het Grieks is geschreven. Meestal wordt aangenomen dat dit in Egypte is gebeurd. Het werk is overigens niet alleen vertaald in het Latijn. Er bestaan ook bewerkingen in - onder andere - het Koptisch en het Syrisch.

Inhoud en karakter

De Openbaring van Paulus bestaat uit een aantal onderdelen waarvan hier eerst de inhoud wordt samengevat. Ieder onderdeel bevat wel iets wat onze aandacht trekt.

1-2 Door de hele Openbaring heen is Paulus aan het woord. Hier vertelt hij over zijn bezoek aan de derde hemel. Daarop wordt uiteengezet hoe het werk is gevonden.

3-6 Uit deze hoofdstukken kunnen we opmaken wat het doel van deze Openbaring is. Paulus moet namelijk het volk zeggen dat het zondig is, en dat dit niet onbestraft zal blijven. Uitvoerig zal daarom later worden geschreven over het oordeel en de straffen in de rest van dit stuk beschrijft hoe de zon, de maan, de sterren, de zee, het water en de aarde zich bij God beklagen over de zonden van de mensen.

7-10 In dit gedeelte gaat het over de engelen. Het valt ons op dat de schrijver uitvoerig gebruik gemaakt heeft van tradities over de taken van de engelen waarvan sommige ook in joodse geschriften zijn te vinden. Hier wordt gezegd dat de engelen op vaste tijden voor God verschijnen om Hem te aanbidden en dat zij Hem aanbieden alles wat de mens op aarde heeft gedaan.

11-18 In de Openbaringen gaat het om het contact tussen hemel en aarde. Het zijn de engelen die de afstand tussen hemel en aarde overbruggen. In deze hoofdstukken komt een tweetal taken van de engelen aan de orde. Een belangrijke taak van de engelen is God te loven. Al in joodse bronnen komen we tegen dat dit gebeurt door middel van een vast rooster. Dit is weer in overeenstemming met de gedachte dat ook de engelen in verschillende klassen zijn ondergebracht. Een andere opdracht is het overbrengen van de gestorvenen naar de hemel. Aan deze taak worden we herinnerd in een vast onderdeel In de rooms-katholieke uitvaartdienst waar aan het eind wordt gezongen:

In paradisum deducant te angeli. In tuo adventu suscipiant te martyres perducant te in civitatem sanctam Ierusalem.

In het Nederlands

De engelen mogen u geleiden. De martelaren mogen u ontvangen bij uw komst en u naar de heilige stad Jeruzalem geleiden.

19-30 In het Oude Testament is te vinden dat de rechtvaardige Henoch volgens Genesis 5, 22 'met God wandelde'. Er werd verondersteld dat hij daarom een plaats in de hemel had gekregen waar Paulus hem in de derde hemel ontmoet. Toch is het aan sterfelijke mensen niet gegeven om deze hemel te bezoeken en daarom wordt gezegd dat Paulus naar de tweede moet afdalen.

In hoofdstuk 21 wordt gezegd dat Christus duizend jaar met de zijnen op aarde zal regeren. Dit is een oorspronkelijk joodse traditie die we ook vinden in de Openbaring van Johannes 20, 1-6. In de latere kerk is deze gedachte niet altijd gewaardeerd omdat de voorstelling te 'aards' zou zijn.

31-44 Paulus mag een blik werpen op de straf die de onręchtvaardigen zal treffen. Hier treffen we zonder twijfel de invloed van de Openbaring van Petrus aan. In hoofdstuk 44 volgt een aanklacht tegen de joden die Jezus hebben verworpen. Opnieuw hebben we hier te maken met oude tradities. Onder de joden bestond al een opsomming van de zonden die zij hadden begaan en waarover God zich zou beklagen. Dit is overgenomen door de christenen die daarbij vooral in herinnering riepen dat de joden de Messias hadden verworpen. Deze 'klacht Gods' was jarenlang een onderdeel van de christelijke liturgie rondom de Goede Vrijdag. Onder sterk verzet van joden en christenen wordt dit onderdeel tegenwoordig weggelaten of afgezwakt.

45-51 In deze hoofdstukken brengt Paulus een bezoek aan het paradijs. Na het voorafgaande kunnen we niet anders vaststellen dan dat dit stuk als een zelfstandige traditie moet worden beschouwd. Opvallend is dat Paulus tijdens zijn bezoek een groot aantal rechtvaardigen ontmoet. Achtereenvolgens komt hij Maria, Abraham, Izaäk, Jakob, de twaalf aartsvaders, Mozes, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Lot, Job, Noach, Elia en Elisa tegen. Over hen allen wordt iets gezegd waarvan we opnieuw veronderstellen dat dit is ontleend aan bestaande overleveringen.

Misschien geeft deze Openbaring naar onze smaak een wel heel erg uitvoerig verslag van de reis die Paulus heeft gemaakt. We kunnen slechts vaststellen dat de schrijver volop bekend was met overleveringen over de hemel en de hel en dat hij heeft gedacht alles wat hij wist in zijn beschrijving te moeten opnemen.

We hebben kennelijk te maken met een schrijver die bekend was geworden met allerlei christelijke tradities over onder andere de engelen, hemel, hel en oudtestamentische figuren. De verhalen waren langzamerhand populair geworden en werden verwerkt in de christelijke literatuur, maar ook in de beeldende kunst. Het waren onderwerpen waarover de bijbel nauwelijks spreekt, maar die een steeds grotere plaats hebben gekregen in de prediking van de kerk.

Literatuur

De onderstaande tekst is een vertaling van een Latijns handschrift uit de elfde eeuw in de Bibliothèque Nationale, Nouvelle acq. lat. 1631, uitgegeven dor Th.Silverstein en A. Hilhorst, Apocalypse of Paul, Genève 1997, 23-28 en 66-167.

Een Engelse vertaling is aanwezig in Elliott, Apocryphal New Testament, G16-644, een Duitse in Schneemelcher, Neutestamentliche Apokryphen II, 644-675, verzorgd door H. Duensing en A. de Santos Otero, De volgende vertaling is gebaseerd op die van A. Hilhorst in: A.F.J. Klijn, Apokriefen van het Nieuwe Testament.

Hfdst 1-6, de vondst van de Openbaring van Paulus, De mens wordt aangeklaagd

2 Korintiërs 12:1-5   Causale verband met de Bijbel 

Als er geroemd moet worden, ook al heeft het geen nut, kom ik wat mij betreft liever met visioenen en met openbaringen van onze Heer. Ik ken een mens in Christus, het is meer dan veertien jaar geleden, of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet ik niet, GOD weet het! Die mens werd meegenomen tot aan de derde hemel. Ik kende deze mens, of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet ik niet, GOD weet het. Die mens werd meegevoerd naar het paradijs en hij hoorde onuitsprekelijke woorden die het een mens niet toegestaan is om uit te spreken. Over die mens zal ik roemen, maar over mijzelf zal ik niet roemen, behalve in mijn zwakheden.

De vondst van de openbaring die Paulus had gekregen

  1. In welke tijd is het boek bekend geworden? Tijdens het consulaat van Teodosius Augustus de Jongere en Kynegius kreeg een aanzienlijk man die toen in Tarsus woonde in het huis dat van de heilige Paulus was geweest in de nacht een verschijning van een engel. Deze openbaarde hem dat hij de fundamenten van het huis moest openbreken en wat hij daar vond moest bekendmaken. Maar hij dacht dat het onzin was.
  2. Maar toen de engel voor de derde keer was gekomen heeft hij hem gegeseld en hem onder dwang het fundament laten openbreken. Bij het graven stootte hij op een marmeren kistje dat op de zijkanten beschreven was. Daarin bevond zich de openbaring van de heilige Paulus en de sandalen waarop hij had gelopen toen hij het woord van God had onderwezen. Maar de man durfde het kistje niet open te maken en ging ermee naar de rechter. De rechter nam het in ontvangst en stuurde het als zodanig met lood verzegeld naar keizer Teodosius omdat hij de zaak niet helemaal vertrouwde. De keizer nam het in ontvangst, maakte het open en vond de openbaring van de heilige Paulus. Hij stuurde een afschrift naar Jeruzalem en hield het origineel zelf.

De mens wordt aangeklaagd

  1. Toen ik in het lichaam was waarin ik werd weggevoerd naar de derde hemel, kwam het woord van de Heer tot mij: "Zeg tot het volk: “Hoe lang zullen jullie verkeerd handelen en zonde op zonde stapelen en zullen jullie de Heer, die jullie geschapen heeft, op de proef stellen? Jullie zijn kinderen van God en toch doe je het werk van de duivel wegens de beslommeringen van de wereld hoewel je op Christus vertrouwt. Denk er dus aan dat de hele schepping onderdanig is aan God maar het menselijk geslacht alleen zondigt. Het heerst over alles wat is gemaakt maar het zondigt meer dan de hele natuur."
  2. Vaak heeft de zon, het grote licht, de Heer aangesproken met de woorden: 'Heer, almachtige God, ik kijk uit over de goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen. Als U mij toestaat zal ik mijn kracht laten voelen opdat ze weten dat U alleen God bent. En een stem liet zich horen die tot haar zei: 'Dit is Me allemaal bekend, want mijn oog ziet het en mijn oor hoort het, maar mijn geduld verdraagt hen totdat ze zich bekeren en boete doen. Maar als ze niet naar Me terugkeren, zal Ik hen allen veroordelen.
  3. En vaak hebben de maan en de sterren de Heer aangesproken met de woorden: 'Heer, almachtige God, U hebt ons macht over de nacht gegeven. Hoe lang moeten we nog neerzien op de goddeloosheid en de ontucht en het moorden die de mensenkinderen plegen? Sta ons toe dat we onze kracht laten gelden opdat ze weten dat U alleen God bent.' En een stem liet zich horen die tot hen zei: Dit weet ik allemaal, want mijn oog ziet het en mijn oor hoort het, maar mijn geduld verdraagt hen totdat ze zich bekeren en boete doen. Maar zullen ze niet naar Mij terugkeren, dan zal Ik hen allen veroordelen."
  4. En telkens riep ook de zee uit: 'Heer, almachtige God, de mensen hebben uw heilige naam in mij bezoedeld. Geef toestemming dat ik oprijs en elk bos, de bomen en de hele wereld bedek totdat ik alle mensenkinderen heb vernietigd voor uw aangezicht opdat ze weten dat U alleen God bent.' En weer liet een stem zich horen en zei: 'Het is Me allemaal bekend, want mijn oog ziet alles en mijn oor hoort het, maar mijn geduld verdraagt hen totdat ze zich bekeren en boete doen. Maar als ze niet naar Me terugkeren zal Ik hen veroordelen.' Vaak ook richtten de wateren zich regen de mensenkinderen en zeiden tot de Heer: 'Heer, almachtige God, de mensenkinderen hebben allen uw heilige naam bezoedeld.' En een stem liet zich horen en zei: 'Ik weet alles al voor het gebeurt, want mijn oog ziet en mijn oor hoort alles, maar mijn geduld verdraagt hen totdat ze zich bekeren. Zo niet, dan zal Ik het oordeel uitspreken." Telkens riep ook de aarde tot de Heer met het oog op de mensen uit: 'Heer, almachtige God, ik lijd meer schade dan de rest van uw schepping omdat ik ontucht, echtbreuk, moord, diefstal, meineed, tovenarij en hekserij van de mensen en al het andere kwaad dat ze doen moet verdragen. Het komt erop neer dat een vader tegen zijn zoon opstaat en een zoon tegen zijn vader, een vreemdeling tegen een vreemdeling, ieder bezoedelt de vrouw van zijn naaste. De vader klimt op het bed van zijn zoon en de zoon evenzo op dat van zijn vader. En door al deze kwade dingen hebben zij die in naam offers brengen uw heilige plaats bezoedeld. Daarom lijd ik meer schade dan de hele schepping en ben ik van plan mijn kracht en mijn vruchten niet langer aan de mensenkinderen te geven. Als U me toestaat zal ik de kracht van mijn vruchten vernietigen. En een stem liet zich horen en zei: "Het is Me allemaal bekend en er is niemand die zich voor zijn zonde kan verbergen. Ik ken hun goddeloze daden. Maar mijn heiligheid verdraagt ze totdat ze zich bekeren en boete doen. Maar als ze niet naar Mij terugkeren, zal Ik hen veroordelen.'

Hfdst 7-10, de engelen brengen verslag uit, de aanbidding van de engelen

De engelen brengen verslag uit

  1. Mensenkinderen, kijk, de schepping is onderworpen aan God maar alleen het menselijk geslacht zondigt. Daarom moeten jullie, mensenkinderen, de Heer God onophoudelijk zegenen, alle uren en alle dagen, maar vooral wanneer de zon ondergaat. Want dan gaan alle engelen naar de Heer om Hem te aanbidden en om de werken van de mensen aan te bieden die elk heeft gedaan van de morgen tot de avond, zowel goed als slecht. En er is een engel die vol vreugde de mens die hij bewoont verlaat. Wanneer dus de zon is ondergegaan, op het eerste uur van de nacht, op dat uur komt de engel van elk volk en van iedere man en iedere vrouw. Dat zijn de engelen die hen beschermen en bewaren, want de mens is het beeld van God. Eveneens komen op het morgenuur dat wil zeggen het twaalfde van de nacht - alle engelen van mannen en vrouwen bij God om Hem te aanbidden. Dan bieden ze al het werk aan dat elk mens heeft verricht, zowel goed als slecht. Iedere dag en nacht bieden de engelen het totaal van al het werk van het menselijk geslacht aan God aan. Daarom zeg ik jullie, mensenkinderen, zegent de Heer God onvermoeibaar al de dagen van jullie leven.

De aanbidding van de engelen

  1. Op het vastgestelde uur treden daarom alle engelen vol vreugde tegelijk voor God en ze verschijnen op tijd om te aanbidden. En kijk, plotseling vond hun samenkomst plaats en de engelen kwamen om te aanbidden voor het aangezicht van God en de Geest kwam hen tegemoet. En er klonk een stem die sprak: "Engelen van ons, waarvandaan zijn jullie gekomen, jullie die met de berichtgeving belast zijn?
  1. Zij gaven ten antwoord: 'We komen van hen die deze wereld om uw heilige naam hebben opgegeven. Zij zwerven als vreemdelingen rond en ze verblijven in rotsholen en alle tijd dat ze op aarde wonen, wenen ze en ze hebben honger en dorst om uw naam. Ze hebben hun lendenen omgord en in hun handen hebben ze de wierook van hun hart. Elk uur bidden en zegenen ze en ze beheersen zich meer dan alle andere mensen op aarde. Ze wenen en treuren. En wij, hun engelen doen dat ook. Geef ons daarom bevel om hen te dienen als het U goeddunkt. Ze hebben meer dan alle anderen op aarde de armoede verkozen.' En de stem van God liet zich horen en sprak tot hen: 'Weet dat er voor jullie van nu af door Mij genade is bepaald en dat mijn hulp bestaande uit mijn zeer geliefde Zoon hen zal bijstaan en hen op ieder uur zal leiden. Ja, hij zal hen besturen en hen nooit verlaten omdat ze zijn woning zullen zijn.
  2. ik Toen dan deze engelen waren teruggetreden kwamen daar ineens andere engelen naar voren om voor het aangezicht van de Luister te aanbidden. Ze huilden. En de Geest van God ging hen tegemoet en een stem liet zich horen die zei: 'Engelen van ons, waarvandaan zijn jullie gekomen met jullie lasten, dienaren met berichten over de wereld?' Ze antwoordden voor het aangezicht van God: 'Wij komen van hen die uw naam hebben aangeroepen, maar de beslommeringen van de wereld hebben hen ongelukkig gemaakt. Ieder uur bedachten ze nieuwe uitvluchten en ze hebben geen enkel zuiver gebed van ganser harte in hun hele leven uitgesproken. Waarom is het daarom nodig zondaars bij te staan?' En de stem van God liet zich horen en sprak tot hen: "Toch is het nodig dat jullie hen bijstaan totdat ze zich bekeren en boete doen. Maar als ze niet tot Mij terugkeren zal Ik hen veroordelen.' Mensenkinderen, weet dus dat al wat door jullie wordt gedaan door engelen aan God wordt gemeld zowel het goede als het kwade.

Hfdstk 11-18, Het oordeel over de rechtvaardigen en de zondaars

Het oordeel over de rechtvaardigen en de zondaars

  1. En de engel nam het woord en zei tegen me: 'Volg me en ik zal de plaats van de heiligen laten zien. Na hun dood worden ze daarheen gebracht. Daarna zal ik je meenemen naar de afgrond en je de zielen laten zien van de zondaars die na hun dood daarheen zijn gebracht." En ik volgde de engel en hij bracht mij naar de hemel en ik zag het uitspansel en ik zag daar de machten en de vergetelheid die bedrieglijk is en het hart van de mens naar zich toetrekt. Ook zag ik de geest van de laster en die van de ontucht en van razernij en de geest van de schaamteloosheid. Daar waren de vorsten van alles wat kwaad is. Dit zag ik onder het uitspansel van de hemel. En opnieuw keek ik toe en ik zag onbarmhartige engelen die geen medelijden kenden. Hun gezicht was vol razernij en hun tanden staken uit hun mond naar buiten. Hun ogen fonkelden als de morgenster van het oosten en van de haren op hun hoofd schoten vonken van vuur evenals uit hun mond." En ik vroeg de engel "Wie zijn dat, heer? En de engel antwoordde mij: 'Dat zijn zij die bestemd zijn voor de zielen van de goddelozen in het noodlottige uur, de mensen die niet geloofd hebben dat zij de Heer als helper hadden en niet op Hem gehoopt hebben.'
  2. En ik keek omhoog en ik zag andere engelen. Hun gezicht straalde als de zon, hun lendenen waren omgord met gordels van goud en ze hadden palmtakken in hun hands en het teken van God. Ze waren gekleed in gewaden waarop de naam van de Zoon van God was geschreven. En ze waren vol mildheid en barmhartigheid. Ik vroeg de engel: "Wie zijn dat, heer, die zo schoon en barmhartig zijn?" En de engel antwoordde me: 'Dat zijn de rechtvaardige engelen die in het noodlottige uur uitgezonden worden om de zielen van de rechtvaardigen te halen, die hebben geloofd dat zij de Heer als helper hebben.' En ik zei tegen hem: 'Is het nodig dat rechtvaardigen en de zondaars getuigen tegenkomen wanneer ze gestorven zijn? En de engel antwoordde me: 'Er is maar één weg waar ieder op weg naar God langskomt, maar de rechtvaardigen die een heilige helper bij zich hebben worden niet in verwarring gebracht wanneer ze langs deze weg gaan om voor het aangezicht van God te verschijnen."
  3. En ik zei tegen de engel: 'Ik zou graag de zielen van de rechtvaardigen en van de zondaars willen zien wanneer ze de wereld verlaten.' En de engel zei tegen mij dat ik op de aarde moest neerkijken. En ik keek uit de hemel naar beneden en ik zag de hele wereld die was bijna nietig in mijn ogen. Ik zag de mensenkinderen alsof ze niets waren en geen omvang hadden. Ik verwonderde me en zei tegen de engel: 'Is dit de grootheid van de mensen?' En de engel antwoordde me: 'Inderdaad, En het zijn zij die kwaad doen van 's morgens tot 's avonds. En ik keek nog eens en ik zag een wolk van vuur die zich over de hele aarde uitstrekte en ik zei tegen de engel: 'Heer, wat is dit? En hij zei tegen me dat dit de onrechtvaardigheid is die door de vorsten van de zondaars wordt bekokstoofd.
  4. Toen ik dit had gehoord, zuchtte en huilde ik en ik zei tegen de engel dat ik graag de zielen van de rechtvaardigen en de zondaars zou willen zien om te weten in welke gestalte ze het lichaam verlaten. En de engel antwoordde me dat ik opnieuw naar de aarde moest kijken. Ik keek naar beneden en ik zag de hele aarde en de mensen waren zo goed als niets en in ellendige omstandigheden. Ik zag hoe een mens op sterven lag en de engel zei me: Die je daar ziet is een rechtvaardige. En ik keek opnieuw en ik zag alle werken die hij had gedaan om de naam van God en alles wat hij van plan was geweest, zowel dat wat hij zich herinnerde als ook dat wat hij zich niet meer herinnerde. Het stond allemaal voor hem in het noodlottige uur. En ik zag dat het de rechtvaardige goed ging en dat hij lafenis en vertrouwen had gevonden. En voordat hij de wereld verliet, gingen zowel de heilige als de goddeloze engelen voor hem staan. En ik zag hen allen, maar de goddeloze vonden geen woonplaats bij hem, maar de heilige heersten over zijn ziel en begeleidden haar totdat zij het lichaam had verlaten. Ze spoorden de ziel aan en zeiden: 'Ziel, je moet je lichaam kunnen herkennen waaruit je bent weggegaan, want het is nodig dat je in hetzelfde lichaam terugkeert op de dag van de opstanding. Dan zul je ontvangen wat aan alle rechtvaardigen is beloofd." Daarop namen ze de ziel uit het lichaam en direct daarop kusten ze haar alsof ze haar dagelijks hadden gekend en zeiden haar, dat ze goede moed moest houden omdat ze de wil van God had gedaan toen ze op aarde was. En de engel die haar dagelijks had beschermd kwam haar tegemoet en zei haar: 'Houd goede moed, ziel. Want ik verheug me over je omdat je de wil van God op aarde hebt gedaan. Ik heb immers al je werken aan God gemeld zoals ze zijn.' Zo ook kwam de geest op haar af en zei: "Ziel, wees niet bang en wees niet ontsteld tot op het ogenblik dat je op een plaats bent gekomen die je nooit hebt gekend, want ik zal je helper zijn. Ik heb namelijk in jou een verkwikkelijke plaats gevonden in de tijd dat ik bij je woonde toen ik op aarde was.' En haar geest gaf haar moed en haar engel nam haar op en begeleidde haar naar de hemel. En een engel zei.' Waar ga je zo vlug naartoe, ziel? Durf je het aan de hemel binnen te gaan? Wacht even, dan zullen we kijken of er iets van ons in jou is. Helaas, we vinden niets bij je. Ik zie ook een goddelijke helper en je engel en de geest is blij met je omdat je op aarde de wil van God gedaan hebt." Ze brachten haar verder totdat ze voor het aangezicht van God in aanbidding was neergevallen. En toen ze klaar waren vielen onmiddellijk Michael en het hele leger neer en aanbaden de voetenbank van zijn voeten en zijn poorten terwijl ze tegen de ziel zeiden dat dit de God van hen allen is. Hij heeft geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. En de engel keerde terug en zei: "God, gedenk haar werken want dit is de ziel waarvan ik U, Heer, het werk heb gemeld zoals U mij had opgedragen.' En zo ook zei de geest: 'Ik ben de levendmakende geest die in haar ademde. Want in haar heb ik me verkwikt in de tijd dat ik in haar woonde zoals U mij had opgedragen. En de stem van God liet zich horen en sprak: 'Evenals deze Mij niet heeft bedroefd zal ook Ik haar niet bedroeven, want zoals ze zich barmhartig heeft betoond zo zal ook Ik barmhartigheid aan de dag leggen. Laat ze dus aan Michaël worden overgedragen, de engel van het verbond, om haar naar het paradijs van de vreugde over te brengen opdat ook zij mede-erfgenaam wordt samen met alle heiligen.' En daarna hoorde ik de stemmen van duizenden duizendtallen engelen en aartsengelen en cherubijnen en van de vierentwintig ouderlingen die lofliederen zongen en de Heer loofden en riepen: "Rechtvaardig bent U, Heer en rechtvaardig is uw oordeel en U trekt niemand voor, maar U vergeldt ieder op grond van uw oordeel. En de engel nam het woord en zei tegen me Heb je geloofd en gemerkt dat ieder van jullie al wat hij gedaan heeft in het noodlottige uur te zien krijgt?' En ik zei: 'Ja, Heer.
  1. En hij zei tegen me: 'Kijk opnieuw naar beneden, naar de aarde, om te zien hoe de ziel van een goddeloze haar lichaam verlaat, een ziel die de Heer dag en nacht heeft verbitterd door te zorgen dat zij niets anders in deze wereld kent en dat zij eet en drinkt en geniet van wat er in de wereld is. Want wie is er naar de onderwereld afgedaald en weer opgestegen om ons te melden dat daar een strafgericht is? En ik keek opnieuw en zag alles wat de zondaar veracht had en alles wat hij had gedaan. Dat alles stond voor hem in het noodlottige uur. En op het uur waarop hij uit het lichaam zou worden verwijderd zou dat de oorzaak zijn van zijn veroordeling. En ik zei dat het beter voor hem geweest zou zijn als hij niet geboren was. En daarna kwamen de heilige en de boosaardige engelen met de ziel van de zondaar samen en de heilige engelen vonden bij haar geen plaats. De boosaardige engelen bedreigden haar en terwijl ze haar uit het lichaam wegnamen vermaanden de engelen haar tot driemaal toe met de woorden: 'O ongelukkige ziel, kijk naar het vlees dat je hebt verlaten. Het is immers nodig dat je in dat vlees terugkeert op de dag van de opstanding om een passende vergelding te ontvangen voor je zonden en je goddeloze daden."
  2. En toen ze haar tevoorschijn gebracht hadden kwam de haar vertrouwde engel voor haar staan en zei tegen haar: 'O ongelukkige ziel, ik ben de engel die bij je was en die dagelijks je boze werken heeft gemeld, die je 's nachts en overdag had gedaan. En als ik de baas over mijn eigen ogen was geweest zou ik je geen dag hebben gediend. Maar ik heb niets kunnen doen: Hij is barmhartig en een rechtvaardig rechter en Hij heeft ons bevolen de ziel te blijven dienen totdat jullie berouw zouden tonen, maar jij hebt de tijd van berouw voorbij laten gaan. Daarom zijn we vreemden voor elkaar geworden. Laten we dus naar de rechtvaardige rechter gaan voordat ik verder weet dat ik een vreemde voor je ben geworden. De geest maakte haar beschaamd en de engel deed haar ontstellen. Toen ze dan bij de (hemelse) machten waren gekomen en op het punt stonden de hemel binnen te gaan werd haar de ene kwelling na de andere opgelegd. Dwaling, vergetelheid en roddel kwamen haar tegemoet en de geest van ontucht en de andere machten. Ze zeiden haar: 'Waar wil je naartoe, ongelukkige ziel? Durf je de hemel in te rennen? Sta stil, dan kunnen we zien of er iets van onszelf in je is, want we zien geen heilige helper in je buurt.' Daarna hoorde ik stemmen in de hoge hemelen zeggen: 'Brengt de ongelukkige ziel voor God opdat ze weet dat het God is die ze heeft veracht. Alle engelen zagen haar, duizenden duizendtallen, toen ze de hemel was ingegaan. Ze riepen allen eenstemmig: Wee jou, ongelukkige ziel om de werken die je op aarde hebt gedaan. Wat wil je God antwoorden wanneer je naderbij bent gekomen om Hem te aanbidden?" De engel die bij haar was nam het woord en zei: "Mijn zeer beminden, weent samen met mij, want in deze ziel heb ik geen rust kunnen vinden.' En de engelen antwoordden hem: 'Laat die ziel uit ons midden weggenomen worden, want vanaf het ogenblik dat ze is binnengekomen, is haar stank tot ons engelen doorgedrongen.' Daarop werd ze meegenomen om in aanbidding voor het aangezicht van God neer te vallen. De engel liet haar God de Heer zien die haar had gemaakt naar zijn beeld en gelijkenis. Maar haar engel rende naar voren en zei: Heer, almachtige God, ik ben de engel van deze ziel. Van haar heb ik U dag en nacht de werken aangeboden. Doe met haar naar uw oordeel.' En ook de geest zei: 'Ik ben de geest die in haar woonde sinds ze is geschapen en ik ken haar door en door, maar ze heeft mijn wil niet nageleefd. Oordeel haar, Heer, naar uw oordeel.' En de stem van God liet zich horen en zei tot haar: "Waar is de vrucht die je hebt voortgebracht in overeenstemming met de weldaden die je hebt gekregen? Heb je misschien de afstand van slechts één dag overbrugd tussen jou en een rechtvaardige? Ik laat toch juist de zon over jou en over een rechtvaardige opgaan?' Maar ze zweeg, want ze wist niets te antwoorden. En weer klonk de stem en zei: 'Rechtvaardig is het oordeel van Gods en God trekt niemand voor. Want Hij zal zich ontfermen over ieder die barmhartigheid heeft betoond en die geen barmhartigheid heeft gekend zal ook van God geen barmhartigheid krijgen. Laat zij aan de engel Tartaruchus overgedragen worden. Die is gesteld over de straffen en laat hij haar in de uiterste duisternis gooien waar geween is en het geknars van tanden en laat zij daar blijven tot de grote dag van het oordeel.' Daarna hoorde ik een stem van engelen en aartsengelen die zeiden dat de Heer even rechtvaardig is als zijn oordeel.
  3. En ik keek opnieuw, en kijk, er was een ziel die door twee engelen werd gebracht. Ze weende en zei: 'Heb medelijden met mij, rechtvaardige God, goddelijke rechter, want vandaag is het zevende dag sinds ik mijn lichaam heb verlaten en ik aan deze twee engelen ben overgedragen en ik door hen naar de plaatsen ben gebracht die ik nog nooit had gezien.' En God de rechtvaardige rechter sprak tot haar: "Wat heb je gedaan? Want je hebt nooit barmhartigheid bewezen. Daarom ben je aan deze engelen overgeleverd die geen barmhartigheid kennen. Omdat je het goede niet gedaan hebt, daarom hebben ze je ook zonder liefde behandeld in het noodlottige uur. Je moet daarom je zonden belijden die je hebt gedaan toen je in de wereld was.'
  4. En ze antwoordde: 'Heer, ik heb niet gezondigd.' En de Heer, de rechtvaardige God, werd woedend toen ze dat zei, want ze loog. En God zei: 'Denk je dat je nog in de wereld leeft? Daar zondigen ze allemaal zonder betrapt te worden en ieder verbergt zijn zonde voor zijn naaste. Maar hier blijft niets verborgen, want wanneer de zielen zijn gekomen om te aanbidden voor het aangezicht van de troon, komen ieders werken, zowel zijn goede werken als zijn zonden, aan het licht.' Toen ze dat hoorde, zweeg de ziel, want ze wist niet wat ze moest antwoorden. En ik hoorde de Heer, de rechtvaardige God, verder zeggen: "Kom, engel van deze ziel en ga in het midden staan.' En de engel van de zondige ziel kwam met een geschrift in zijn hand en hij zei: 'Heer, hier in mijn hand zijn alle zonden van deze ziel vanaf haar jeugd tot op vandaag, vanaf tien jaar na haar geboorte. En als Ge het vraagt, Heer, kan ik ook haar daden vanaf haar vijftiende jaar verhalen.' De Heer God, de rechtvaardige rechter, zei: 'Ik zeg u, engel, ik verwacht geen verslag van u vanaf haar vijftiende jaar, maar geef een opsomming van haar zonden over de laatste vijf jaar voor haar dood toen ze hier is gekomen.' En verder zei de Heer God, de rechtvaardige rechter: 'Want ik zweer bij Mijzelf en bij mijn heilige engelen en mijn kracht dat als ze vijf jaar voor haar dood berouw had gehad, – ja, al was het maar één jaar - haar alle zonden die ze tevoren had gedaan, vergeven zouden worden en zij kwijtschelding en vergeving zou hebben gekregen. Maar laat haar nu verloren gaan.' En de engel van de zondige ziel gaf woord: 'Heer, laat die engel die zielen halen.'
  1. En onmiddellijk werden de zielen tevoorschijn gebracht en de ziel van de zondaar herkende hen. En de Heer zei tot de ziel van de zondaar Ik geef je opdracht openlijk uit te spreken wat je de zielen die je hier ziet, hebt aangedaan toen ze in de wereld waren En ze antwoordde: Heer, nog geen jaar geleden heb ik hen vermoord en haar bloed heb ik vergoten op aarde en ik heb met een ander ontucht gepleegd. En bovendien heb ik haar op een grove manier nadeel berokkend door haar vermogen op te maken. En de Heer God, de rechtvaardige rechter, zei: Wist jij het niet, dat degene die geweld heeft ondergaan en het eerst gestorven is hier worden bewaard totdat de schuldige is gestorven die de ander geweld heeft aangedaan en dat dan beiden voor de rechter verschijnen en dat daarop ieder dat ontvangt wat in overeenstemming is met wat hij heeft gedaan? En ik hoorde de stem van iemand die zei 'Laat die ziel in de handen van Tartrachus worden overgeleverd. Ze moet naar beneden worden gebracht, naar de onderwereld. Laat hij haar in de gevangenis van de onderwereld brengen en laat ze gemarteld worden om daar achter te blijven tot de grote dag van het oordeel.' En verder hoorde ik duizenden duizendtallen van engelen de Heer een loflied toezingen en roepen: 'Rechtvaardig bent U, Heer, en rechtvaardig is uw oordeel.'

Korte samenvatting in verband met het causale verband met het Boek van Henoch

  1. Plaats 1. Is voor de rechtvaardigen, een plaats met een bron
  2. Plaats 2. Is voor de nog niet veroordeelden en kunnen gered worden door het vuur heen.
  3. Plaats 3. Is voor de degenen die opnieuw in de Poel van Vuur gegooid worden.
  4. Plaats 4. Een wachtruimte voor degeen die geweld hebben ondervonden om de misdadigers te confronteren met hun daden.

Hfdstk 19-30, Het eerste bezoek aan de derde hemel – ontmoeting met Henoch

Korte samenvatting in verband met het causale verband met het Boek van Henoch

  1. Plaats 1. Is voor de rechtvaardigen, een plaats met een bron
  2. Plaats 2. Is voor de nog niet veroordeelden en kunnen gered worden door het vuur heen.
  3. Plaats 3. Is voor de degenen die opnieuw in de Poel van Vuur gegooid worden.
  4. Plaats 4. Een wachtruimte voor degeen die geweld hebben ondervonden om de misdadigers te confronteren met hun daden.
  1. De engel nam het woord en zei tegen me of ik dit alles had gezien en ik zei: "Ja, heer.' En hij zei me hem opnieuw te volgen om me mee te nemen en me de plaatsen te laten zien waar de rechtvaardigen verblijven. Ik ging de engel achterna en hij droeg me omhoog naar de derde hemel en hij zette mij neer bij de deur van de poort. En ik keek rond en zag dat het een poort van goud was. Daarvoor stonden twee zuilen van goud en op de zuilen waren twee tafels van goud die geheel met gouden letters waren beschreven. En de engel wendde zich opnieuw tot mij en zei: 'Zalig ben je als je deze poorten bent binnengegaan, want het is alleen geoorloofd binnen te komen met een goed en onschuldig lichaam. Ik vroeg de engel over alles en zei: 'Heer, zeg me met het oog waarop deze letters zijn aangebracht op die tafels.' De engel antwoordde dat dit de namen waren van de rechtvaardigen die op aarde wonen en God met heel hun hart dienen, En ik zei verder Heer, hun naam staat dus in de hemel geschreven.'" En hij antwoordde: 'Niet alleen hun naam maar ook hun gezicht, de afbeelding van hen die God dienen is in de hemel en ze zijn aan de engelen bekend. Zij weten immers wie met hun hele hart dienaren van God zijn voordat ze de wereld verlaten hebben.'
  2. En toen ik de poort en het paradijs was binnengegaan kwam me een oude man tegemoet wiens gezicht straalde als de zon. Hij omhelsde me en zei: 'Gegroet, Paulus, innig geliefde vriend van God.' En hij kuste me met een vrolijk gezicht. Hij huilde en ik zei: 'Broeder, waarom huil je?' En hij zuchtte nog eens en huilend zei hij: 'We worden door alle mensen dwarsgezeten en ze maken ons erg bedroefd. De goede dingen, die de Heer heeft bereid zijn namelijk talrijk en zijn belofte is groot, maar velen komen er niet aan toe.' En ik vroeg de engel: 'Wie is dit, heer?' En hij zei dat het Henoch was, de schrijver van de gerechtigheid. Ik ging naar binnen en onmiddellijk zag ik de zon. Hij kwam mij vol vreugde en blijdschap begroeten. En toen hij me had gezien, keerde hij zich van me af en huilde. Hij zei me: 'Paulus, moge je vergolden worden naar de inspanningen die je je onder de mensen hebt getroost. Wat mij betreft, ik heb vele grote en goede dingen gezien die God heeft bereid voor de rechtvaardigen en de beloften van God zijn groot, maar de meesten ontvangen die niet. Nauwelijks komt er een enkeling binnen ondanks veel inspanning.'
  3. En de engel nam het woord en zei me: "Vertel niemand op aarde wat ik je hier allemaal laat zien en wat je hier allemaal hoort.' En hij nam me mee en liet me kijken en ik hoorde daar woorden die geen mens mag uitspreken. En hij zei verder: 'Kom nog eens met me mee en ik zal je laten zien wat je iedereen mag vertellen en melden.' En hij bracht me naar beneden uit de derde hemel naar de tweede. Hij bracht me opnieuw bij het uitspansel en vandaar in de buurt van de hemeldeuren. Daar begonnen de fundamenten, boven de rivier die de hele aarde bevloeit. En ik vroeg de engel: Heer, wat is deze rivier?' En hij zei dat het de oceaan was. Onmiddellijk verliet ik de hemel en ik begreep dat dit het licht van de hemel was dat over de hele wereld schijnt. Daar was een land, zevenmaal stralender dan zilver. Ik zei: 'Heer, wat is deze plaats?' En hij zei me dat dit het land van belofte was. 'Heb je niet gehoord wat er is geschreven: "Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het land als erfdeel ontvangen? Welnu, wanneer de zielen het lichaam verlaten hebben worden ze voorlopig naar deze plaats gebracht.' Ik zei tegen de engel: "Zal het land dan eens openbaar worden? De engel antwoordde mij: "Wanneer Christus, die u verkondigt , zal komen om te regeren, dan wordt op grond van het besluit van God de eerste aarde afgebroken" en dan zal dit land van belofte aan het licht komen en het zal zijn als dauw of nevel en dan zal de Heer Jezus Christus, de eeuwige koning, geopenbaard worden en met al zijn heiligen zal Hij komen om daarin te wonen en duizend jaar zal Hij over hen regeren en ze zullen eten van de goede dingen die ik je zal laten zien."
  4. En ik liet mijn blik over dat land gaan en ik zag een rivier die stroomde van melk en honing en aan de oever van die rivier waren bomen geplant vol van vruchten. En elke boom droeg twaalfmaal vrucht per jaar, allerlei verschillende vruchten. En ik zag hoe die plaats eruitzag en heel het werk van God. Ik zag daar palmen van twintig el hoog en andere van tien. Dat land was zevenmaal stralender dan zilver. Er waren bomen vol vruchten vanaf de wortel tot aan de top, tienduizend vruchten van de palm en nog eens tienduizend vruchten. De wijngaarden hadden tienduizend struiken. En aan elke wijnstok zaten tienduizendmaal duizend trossen en aan iedere tros duizend druiven. De bomen droegen elk duizend vruchten. En ik zei tegen de engel: Waarom draagt iedere boom duizend vruchten?' De engel antwoordde me: 'Omdat de Heer God overvloedig geschenken geeft aan hen die dat verdienen. Ze hebben zich vrijwillig tot de dood toe opgeofferd door alles ter wille van zijn heilige naam te doen toen ze in de wereld waren. En ik zei verder tegen de engel: 'Heer, is dat het enige wat de Heer God aan zijn heiligen belooft?' En hij antwoordde mij: 'Nee, want er zijn er die nog zevenmaal groter zijn dan dezen. Ik zeg je dat de rechtvaardigen de beloning en de goede dingen zullen zien die God voor hen heeft klaarstaan zodra ze het lichaam verlaten hebben. Ondanks dat zullen ze toch zuchten en huilen en zeggen: "Waarom is er toch nog een dag geweest waarop een woord aan onze mond ontsnapt is waarmee we onze naaste hebben geërgerd? En ik vroeg hem verder of dit de enige beloften van God waren. En de engel antwoordde me dat wat ik nu zie voor de getrouwde mensen is die de kuisheid van hun huwelijk bewaard hebben door in onthouding te leven, maar dat aan de maagden en aan hen die honger en dorst hebben naar gerechtigheid en aan hen die zich tot de dood opofferen om de naam van de Heer door God nog zevenmaal grotere dingen zal worden gegeven. En ook die zou ik zien. Hij tilde me daarna op vanaf de plaats waar ik dit had gezien en kijk, een rivier met zeer wit water, witter dan melk, Ik zei tegen de engel: Wat is dit? Hij zei dat dit het Acherusische Meer: was, waar de stad van Christus is. 'Maar het is niet aan ieder geoorloofd die stad in te gaan. Dit is namelijk de weg die naar Hem voert, Als iemand ontucht heeft bedreven en goddeloos is, maar tot inkeer komt en berouw heeft en daarvan de vruchten heeft voortgebracht die met zijn berouw in overeenstemming zijn, wordt hij eerst meegenomen om God te aanbidden zodra hij het lichaam heeft verlaten. Dan wordt hij op bevel van de Heer aan de engel Michaël overgedragen die hem in het Acherusische Meer onderdompelt. Vervolgens brengt hij hem in de stad van Christus, samen met hen die niet gezondigd hebben.' Ik was vol verwondering en zegende de Heer God om alles wat ik had gezien.
  1. En de engel nam het woord en zei me dat ik hem moest volgen en hij me dan in de stad van Christus zou brengen. En hij stond aan de oever van het Acherusische Meer en zette me in een boot van goud en voor mij uit zongen ongeveer duizend engelen een loflied totdat ik in de stad van Christus was aangekomen. Zij die in de stad van Christus woonden waren zeer blij met mijn komst. Toen ik binnen was zag ik de stad van Christus. Die was helemaal van goud en twaalf muren omringden haar. Daarin stonden twaalf torens. En alle muren stonden rondom één stadium van elkaar af. Ik zei tegen de engel: 'Heer, hoeveel is één stadium?' De engel antwoordde me: 'Even ver als tussen de Heer God en de mensen op aarde, want er is op aarde maar één grote stad van Christus.' Rondom de stad waren twaalf poorten van een grote schoonheid en vier rivieren stroomden eromheen. Er was namelijk een rivier van honing, een andere van melk en tenslotte een van wijn en olie. En ik zei tegen de engel: 'Wat zijn dat voor rivieren die om de stad stromen?' En hij zei dat dit de rivieren zijn die overvloedig stromen voor hen die in het land van belofte wonen, 'Hun namen zijn: Pison voor de rivier van honing, Eufraat voor de rivier van melk, Gichon voor de rivier van olie en Tigris voor de rivier van wijn. Zij die in de wereld rechtvaardig waren, hebben hun macht over deze dingen ongebruikt gelaten, maar ze hebben honger geleden door dit mis te lopen en ze hebben zich ten dode opgeofferd ter wille van de Heer God. Daarom zal de Heer hun deze alles overtreffende gave toekennen, zodra ze de stad binnengaan."
  1. Toen ik de poort binnengekomen was, zag ik voor de ingang van de stad zeer grote hoge bomen die geen vruchten, maar alleen bladeren hadden. Tussen de bomen zag ik verspreid een paar mensen en ze huilden erg wanneer ze iemand de stad zagen binnengaan. De bomen deden boete voor hen door zich te neigen en te buigen. Daarop richtten ze zich weer op. Toen ik dat zag weende ook ik en vroeg de engel: 'Heer, wie zijn het die geen toestemming hebben gekregen om de stad van Christus binnen te gaan?' En hij zei mij dat dit de mensen zijn die zich vol ijver dag en nacht aan de wereld onttrokken hebben door te vasten. Maar hun hart was hoogmoedig, meer dan dat van andere mensen. Ze hebben zichzelf opgehemeld en geprezen en niets gedaan voor hun naasten. Sommigen hebben ze namelijk vriendelijk gegroet, maar anderen zeiden ze zelfs geen gedag. Ze deden de deur alleen maar open voor wie ze dat wilden en ze gaven hoog op wanneer ze een kleinigheid voor hun naasten hadden gedaan. Ik zei: 'Heer, hoe is het? Heeft hun hoogmoed hen verhinderd de stad van Christus binnen te gaan?' En de engel gaf ten antwoord dat de wortel van alle kwaad de hoogmoed is. Zijn ze soms beter dan de Zoon van God die zeer nederig naar de joden kwam?' Ik vroeg hem waarom de bomen zich neigden en zich dan weer oprichtten. De engel antwoordde mij: 'Alle tijd die ze op aarde hebben doorgebracht in de dienst van God, hebben ze zich uit schaamte voor de mensen en hun verwijten een tijd lang vernederd, maar ze hadden geen droefheid of berouw gehad zodat ze zich afkeerden van de hoogmoed die in hen leefde. Daarom neigen de bomen zich en richten zich weer op.' En ik vroeg waarom ze wel zijn toegelaten tot de ingang van de stad. De engel antwoordde mij: "Omdat dit de ingang is voor al zijn heiligen die deze stad binnengaan. Daarom zijn ze op deze plaats achtergelaten, opdat wanneer de eeuwige koning Christus met zijn heiligen intocht houdt de rechtvaardigen bij zijn intocht voor hen bidden en zij dan samen met hem de stad sullen binnengaan. Maar dat betekent niet dat iemand van hen onbezorgd kan zijn omdat ze zich hun hele leven lang vernederd hebben terwijl ze God dienden.
  1. Ik ging verder terwijl de engel mij uitleg gaf en hij bracht me bij de rivier van honing. Daar zag ik Jesaja, Jeremia, Ezechiel, Amos, Micha en Zacharia-de kleine en de grote profeten-en ze heetten me welkom in de stad. Ik vroeg de engel wat dit voor een weg was. Hij zei dat dit de weg van de profeten was. leder die zichzelf bedroefd heeft gemaakt en zijn eigen wil niet heeft gedaan vanwege God wordt naar het bevel van God aan Michael overgedragen zodra hij de wereld heeft verlaten. Nadat hij voor de Heer God is gebracht en Hem heeft aanbeden brengt hij hem binnen de stad naar de plaats van de profeten en die begroeten hem als hun vriend en metgezel, omdat hij de wil van God gedaan heeft.
  2. Vervolgens bracht hij mij naar de rivier van melk. Daar zag ik alle kinderen die koning Herodes had gedood wegens de naam van Christus. Ze begroetten me. En de engel zei me dat allen die kuisheid en reinheid in stand houden worden overgedragen aan Michael en naar de kinderen worden gebracht, zodra ze het lichaam hebben verlaten en nadat ze de Heer God hebben aanbeden. Ze begroeten hen en zeggen: Ze zijn onze broeders, vrienden en verwanten. Bij hen zullen ze beloften van God als erfdeel ontvangen.'
  3. Daarop tilde hij me op en droeg me naar het noorden van de stad en bracht me naar de rivier van wijn. Daar zag ik Abraham, Izaäk, Jacob, Lot en Job en andere heiligen. En ze begroetten me. En ik vroeg: 'Wat is deze plaats, heer?" De engel zei dat allen die Zich gastvrij betonen aan vreemdelingen eerst de Heer God aanbidden, zodra ze de wereld hebben verlaten. Ze worden aan Michael overgedragen en worden langs deze weg de stad binnengeleid. Alle rechtvaardigen groeten hem als een zoon of een broer en zeggen tegen hem: 'Omdat je vriendelijkheid en gastvrijheid jegens vreemdelingen hebt betoond mag je komen om je erfdeel in de stad van de Heer in ontvangst te nemen. ledere rechtvaardige zal in overeenstemming met zijn eigen werken de goede dingen van God in de stad ontvangen.
  1. Toen bracht hij mij naar de rivier van olie aan de oostkant van de stad. Daar zag ik mensen die jubelden en psalmen zongen. Ik zei: 'Wie zijn dat, heer?" De engel zei dat dit de mensen zijn die zich met hun hele hart aan God hebben toegewijd zonder hoogmoedig te zijn. Want ieder die jubelt in de Heer God en met heel zijn hart psalm zingt voor de Heer wordt hier in deze stad binnengebracht.
  2. En hij droeg me naar het midden van de stad bij de twaalfde muur. Daar was een hoge muur. En ik vroeg of er in de stad van Christus een muur bestaat die nog eerbiedwaardiger is. De engel antwoordde dat de tweede beter is dan de eerste en zo ook de derde dan de tweede omdat de een de ander te boven gaat en dat gaat zo door tot de twaalfde muur. En ik zei: Waarom, heer, overtreft de een de ander in luister? Verklaar me dat.' En de engel gaf ten antwoord: 'Allen die zich ook maar enigszins bezighouden met kwaadsprekerij, jaloers of hoogmoedig zijn wordt iets van hun luister afgenomen zodra zij in de stad van Christus zijn. Kijk maar achter je.' Toen ik me had omgedraaid zag ik bij iedere poort tronen van goud staan met daarop mannen met diademen van goud en edelstenen. En ik lette op en zag binnen de kring van de twaalf mannen nog een andere rij van tronen staan die zo straalden van grote luister dat niemand in staat is hun lof te verhalen. En ik vroeg aan de engel: 'Heer, wie zit er op de troon?' En de engel antwoordde me dat die tronen aan hen toebehoren die goedheid en verstand hadden, maar zichzelf dom hebben gemaakt vanwege de Heer God. Ze kenden de Schriften niet en ook niet veel psalmen, maar ze hadden één hoofdstuk over de geboden van God voor ogen en toen ze dat hadden gehoord hebben ze in overeenstemming met deze geboden met grote toewijding en grote ijver voor de Heer God geleefd. 'En alle heiligen zullen vol bewondering worden ten overstaan van de Heer God. Ze zullen immers met elkaar spreken en tegen elkaar zeggen: "Kijk eens en ziet deze onwetenden die geen enkele kennis hadden, hoe ze een zo groot en mooi gewaad verdiend hebben en een zo grote luister wegens hun onschuld. En ik zag midden in de stad een groot en zeer hoog altaar. Daarnaast stond iemand met een gezicht dat schitterde als de zon. In zijn hand hield hij een harp en een citer en psalm zingend zei hij: Halleluja. En zijn stem werd in de hele stad gehoord. Zodra zij die bij de torens en de poorten waren hem hoorden, stemden ze daarmee in zodat de fundamenten van de stad werden bewogen. Ik vroeg die engel wie dat was die zo krachtig zong, En hij zei dat het David was. Dit is de stad Jeruzalem en wanneer Christus, de eeuwige koning, komt met zijn onwankelbaar koningschap zal hij weer voorgaan om psalmen te zingen en alle rechtvaardigen zullen meedoen en met ‘Halleluja' antwoorden. Ik vroeg de engel: Heer, waarom begint alleen David en niet de andere heiligen met het zingen van psalmen?" De engel antwoordde mij: 'Omdat Christus de Zoon van God aan de rechterhand van zijn Vader zit zal deze David eveneens voor Hem psalmzingen in de zevende hemel. En zoals het toegaat in de hemel, zo gaat het ook beneden, omdat het zonder David onmogelijk is een offer te brengen aan God. Maar het is nodig dat David een psalm zingt op het uur dat het lichaam en bloed van Christus wordt aangeboden. Zoals het inde hemel wordt gedaan, gaat het ook op aarde.
  1. En ik zei tegen de engel: 'Heer, wat betekent "halleluja"?' En de engel antwoordde mij dat ik naar alles zoek en vraag. En hij zei tegen me dat 'halleluja' in het Hebreeuws wordt gebruikt wat de taal van God en engelen is. De uitlegging van halleluja is deze: recel chat, marith, macha. ' Ik vroeg: 'Heer, wat betekent dat?' En ik kreeg als antwoord, dat deze woorden 'Laten we Hem allen samen zegenen' betekenen. lk vroeg de engel: 'Heer, zegenen allen die "halleluja" zeggen God? En de engel gaf ten antwoord dat dit zo was. Als iemand tijdens het zingen van psalmen 'halleluja’ zegt, dan zondigen de aanwezigen als ze daarmee niet instemmen. En ik zei: Geldt dat ook voor iemand die dement of stokoud is?' De engel zei dat dit niet zo was, 'Maar het is bekend dat wie daartoe in staat is en niet meezingt, het woord veracht en als hoogmoedig en onwaardig beschouwd moet worden omdat hij de Heer God, zijn Schepper, niet zegent.

Hfdstk 31-40, Vagevuur, gered door het vuur heen – 1 Korinthe 3:11-15

Korte samenvatting in verband met het causale verband met het Boek van Henoch

  1. Plaats 1. Is voor de rechtvaardigen, een plaats met een bron
  2. Plaats 2. Is voor de nog niet veroordeelden en kunnen gered worden door het vuur heen.
  3. Plaats 3. Is voor de degenen die opnieuw in de Poel van Vuur gegooid worden.
  4. Plaats 4. Een wachtruimte voor degeen die geweld hebben ondervonden om de misdadigers te confronteren met hun daden.

1 Korintiërs 3:11-15     Causale verband met de Bijbel 

 Want niemand kan een ander fundament leggen dan dat wat gelegd is, dat is Jezus Christus. En of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbare stenen, hout, hooi of strostoppels, ieders werk zal openbaar worden, want de dag zal het openbaar maken. Want wat de aard van ieders werk is, zal door het vuur openbaar worden, het vuur zal het verschil tonen. Als het werk dat iemand daarop gebouwd heeft, blijvend is, zal hij loon ontvangen en als iemands werk verbrand wordt, zal hij schade lijden, maar zelf zal hij ontkomen als door vuur heen.

  1. Toen hij klaar was met spreken bracht hij mij de stad uit, dwars door de bomen, ver weg van de plaatsen van het land waar de goeden wonen. En hij zette me aan de oever van de rivier van melk en honing, Daarop bracht hij mij naar de oceaan die de fundamenten van de hemel draagt. De engel vroeg of ik het merkte dat ik vandaar was weggegaan. Ik zei dat dit zo was. Hij zei tegen me dat ik hem moest volgen. Dan zou hij mij de zielen van de goddelozen en de zondaars laten zien, zodat ik zou weten wat voor een plaats dat was. Ik ging samen met de engel weg en hij droeg me naar het westen en ik zag het begin van de hemel die op een grote rivier was gefundeerd. En ik vroeg wat deze rivier met water was. Hij zei dat het de oceaan was die de hele aarde omstroomt. En toen ik bij het uiterste puntje van de oceaan was gekomen, keek ik, maar ik zag geen licht op die plaats, maar alleen duisternis, droefenis en somberheid. Ik zuchtte. Ik zag daar een kolkende rivier van vuur en daarin een menigte van mannen en vrouwen die tot hun knieën waren ondergedompeld, anderen tot hun navel en weer anderen tot hun lippen en nog weer anderen tot hun haar. Ik vroeg de engel: Heer, wie zijn dat in die rivier van vuur?' En de engel antwoordde: "Ze zijn noch heet noch koud, want ze zijn niet gevonden onder het getal van de rechtvaardigen noch onder dat van de goddelozen. Ze hebben hun tijd op aarde namelijk zo besteed dat ze sommige dagen doorbrachten in gebed maar andere in zonde en ontucht tot de dood volgde. En ik vroeg: 'Wie zijn dat, heer, die tot hun knieën in het vuur zijn ondergedompeld?' Hij antwoordde me dat dit de mensen zijn die zich overgeven aan ongepaste gesprekken zodra ze uit de kerk zijn gekomen. 'Zij die tot hun navel zijn ondergedompeld zijn de mensen die ontucht gaan plegen en niet zijn opgehouden te zondigen tot hun dood toe, zodra ze het lichaam en bloed van Christus ontvangen hebben. En zij die tot hun lippen zijn ondergedompeld zijn de mensen die elkaar belasterd hebben tijdens de samenkomsten in de kerk van God. En zij die tot hun wenkbrauwen zijn ondergedompeld zijn de mensen die elkaar een wenk geven en kwaad beramen tegen hun naaste.
  1. In het noorden zag ik een plaats waar verschillende straffen werden uitgedeeld. Het was er vol mannen en vrouwen en een rivier van vuur stroomde erop uit. En ik keek en zag buitengewoon diepe kuilen waarin zeer veel zielen bijeenwaren. De diepte van die plaats was ongeveer drieduizend el. Ik zag hoe ze zuchtten en huilden en ze zeiden: Heb medelijden met ons, heer.' Maar niemand had medelijden met hen. En ik vroeg de engel: Wie zijn dat, heer? En de engel antwoordde me dat dit de mensen zijn die van hun Heer niet hadden verwacht dat Hij hun hulp zou zijn. En ik vroeg "Heer, als die zielen sinds dertig of veertig generaties zo op elkaar zijn gestort, dan kunnen deze kuilen hen niet bevatten, denk ik, zelfs al is die kuil nog zo diep. En hij zei tegen me dat die afgrond mateloos is. Want daarna volgt er nog een daaronder gelegen afgrond. Het is net alsof iemand een steen neemt en in een zeer diepe put gooit en die dan na vele uren op de bodem terechtkomt. Zo is ook de afgrond. Wanneer namelijk de zielen daarin worden gegooid komen ze pas na vijfhonderd jaar nog maar net op de bodem.
  1. Toen ik dat had gehoord huilde en zuchtte ik om het geslacht van de mensen. De engel nam het woord en zei tegen me: "Waarom huil je? Ben je soms barmhartiger dan God? Daar God immers goed is en weet dat er straffen zijn verdraagt Hij vol geduld het geslacht van de mensen en laat Hij toe dat ieder handelt volgens zijn eigen wil in de tijd dat hij op aarde leeft."
  2. lk keek nog eens in de rivier van vuur en zag daar een mens die gewurgd werd door de engelen die de onderwereld bewaken. In hun handen hadden ze een ijzer met drie punten waarmee ze de ingewanden van die oude man doorboorden. Ik vroeg de engel wie die oude man was die zo gemarteld werd. En de engel zei dat ik daar een priester zag die zijn dienst niet goed had uitgevoerd. Onder het eten en drinken en het plegen van ontucht had hij het offer aan de Heer gebracht aan het heilige altaar.
  1. Niet ver daarvandaan zag ik nog een oude man. Vier kwaadaardige engelen brachten hem met haastige tred en lieten hem tot aan zijn knieën in de rivier van vuur zakken. Ze sloegen hem met stenen en verwondden zijn gezicht alsof het een stormvlaag was lieten het niet toe dat hij om medelijden vroeg. En op mijn vraag zei de engel me dat het een bisschop was die zijn ambt niet goed had uitgevoerd. Hij had een grote naam gekregen, maar zijn hele leven lang had hij niet gehandeld in overeenstemming met de heiligheid van Hem die hem zijn naam gegeven had daar hij geen rechtvaardig oordeel had geveld en geen medelijden had gehad met weduwen en wezen. 'Maar nu wordt het hem vergolden in overeenstemming met zijn ongerechtigheid en zijn werken.'
  2. En ik zag nog een mens in de rivier van vuur die tot aan zijn knieën in het vuur stond. Hij had zijn handen uitgestrekt en hij zat vol bloed. Wormen kropen uit zijn mond en zijn neus. Hij zuchtte en huilde en schreeuwde: 'Heb medelijden met me, want ik word zwaarder gestraft dan de anderen die deze straf ondergaan. En ik vroeg: Wie is dat, heer? En hij zei dat die ik daar zag een diaken was die offergaven had opgegeten, ontucht had gepleegd en geen goed had gedaan voor het aangezicht van God, 'Daarom ondergaat hij ononderbroken deze straf.' En ik merkte dat aan zijn andere kant nog een mens was die ze haastig kwamen brengen. Ze gooiden hem in de rivier van vuur. Daarin stond hij tot aan zijn knieën. De engel die was aangesteld over de straffen kwam met een groot vurig scheermes en daarmee sneed hij in de lippen van die man en ook in zijn tong. En ik zuchtte en huilde en vroeg: "Wie is dat, heer?' Hij zei tegen me dat die ik daar zag een voorlezer was die het volk voorlas. Maar zelf onderhield hij Gods geboden niet. 'Maar nu krijgt hij zijn terechte straf.
  3. En ik zag nog meer kuilen op die plaats en daar middenin was een rivier vol met een menigte mannen en vrouwen. Wormen aten hen op. En ik huilde en zuchtend vroeg ik aan de engel: 'Heer, wie zijn dat?' En hij zei dat dit mensen zijn die rente op rente eisen. Ze vertrouwen wel op hun rijkdom, maar ze verwachten niet dat God hun helper is.' En verder zag ik nog een enge plaats. Er was iets als een muur en daaromheen een vuur. Daarbinnen zag ik mannen en vrouwen die op hun tong beten en ik vroeg: Wie zijn dat, heer?' Hij zei tegen me dat dit de mensen zijn die in de kerk het woord van God minachten door er geen aandacht aan te geven. "Ze beschouwen de Heer en zijn engelen als niets. Daarom krijgen ze nu ook een passende straf."
  4. En ik zag nog een oude man, beneden in de kuil en hij zag eruit als bloed. Ik vroeg: 'Heer, wat is dit voor een plaats?' En hij zei dat in deze kuil alle straffen naar binnen komen. En ik zag mannen en vrouwen die tot hun lippen ondergedompeld waren. Ik vroeg: 'Wie zijn dat, heer?' Hij zei dat dit de tovenaars waren, die mannen en vrouwen aan magische toverkunsten hadden blootgesteld. 'Men heeft gezien dat ze daarmee niet ophielden voor ze gestorven waren.' En verder zag ik mannen en vrouwen met een pikzwart gezicht in een kuil vol vuur. Ik zuchtte en huilde en vroeg: 'Wie zijn dat, heer?' En hij zei dat dit ontuchtigen zijn en echtbrekers. Ze hadden hun eigen vrouw, maar ze hadden toch ontucht gepleegd. Zo hebben ook vrouwen echtbreuk gepleegd hoewel ze toch hun eigen man hadden. Daarom ondergaan ze onophoudelijk straf.
  5. En ik zag daar meisjes in zwarte kleren en vier vreselijke engelen met kettingen van vuur in hun hand. Ze deden die om haar hals en brachten hen in de duisternis. En opnieuw vroeg ik huilend aan de engel: 'Wie zijn dat, heer?' En hij zei me dat dit maagden waren die hun maagdelijkheid hadden bezoedeld zonder dat hun ouders dat wisten. Daarom ondergaan ze voortdurend de gerechte straf. En plotseling zag ik daar mannen en vrouwen met afgesneden handen en voeten. Ze stonden naakt op een plaats vol ijs en sneeuw en wormen aten hen op. Toen ik dat zag, huilde ik en vroeg: 'Wie zijn dat, heer?' Hij zei: 'Dat zijn de mensen die wezen, weduwen en armen benadeeld hebben." Ze hebben hun verwachting niet op de Heer gesteld, daarom ondergaan ze voortdurend hun passende straf.' En ik merkte hoe anderen boven een waterstroom hingen. Hun tong was uitgedroogd. Voor hun ogen waren veel vruchten maar het was hun niet geoorloofd daarvan te nemen. En ik vroeg hem: "Wie zijn dat, heer?' Hij zei me dat dit de mensen zijn die voor het vastgestelde uur de vasten beëindigden. Daarom krijgen ze deze straf onophoudelijk. Ook zag ik mannen en vrouwen die aan hun wenkbrauwen en haar opgehangen waren. Een rivier van vuur sleurde hen mee. En ik zei: "Wie zijn dat, heer? Hij zei me dat dit de mensen zijn die niet omgaan met hun eigen man of vrouw, maar wel met overspeligen. Daarom krijgen ze onophoudelijk hun gerechte straf. Ik zag ook mannen en vrouwen met stof bedekt. Ze zagen eruit als bloed en ze verbleven in een kuil vol pek en zwavel en liepen naar beneden naar de rivier van vuur En ik vroeg: 'Wie zijn dat, heer?" Hij zei me dat dit de mensen zijn die de goddeloosheid van Sodom en Gomorra hebben bedreven. mannen met mannen." Daarom ondergaan ze voortdurend straf.
  6. En ik merkte mannen en vrouwen op die in stralende gewaden waren gekleed, maar hun ogen waren blind. Ze bevonden zich in een kuil. En ik vroeg: Wie zijn dat, heer?' Hij zei me dat dit heidenen waren die aalmoezen hadden gegeven maar de Heer God niet gekend hadden. Daarom ondergaan ze voortdurend een terechte straf. En ik zag nog andere mannen en vrouwen die boven een vurige stang hingen. Dieren verscheurden hen en ze kregen geen toestemming om te zeggen: Heb medelijden met ons, heer! En ik zag de strafengel die hun met grote kracht straf oplegde en zei: 'Erkent de Zoon van God. Want het is jullie aangezegd, maar toen de goddelijke geschriften aan jullie werden voorgelezen hebben jullie niet opgelet. Daarom is Gods oordeel rechtvaardig. Jullie slechte daden hebben jullie betrapt en naar deze straffen gebracht.' En ik zuchtte en huilde en ik vroeg wie deze mannen en vrouwen waren die werden gewurgd in het vuur en straf ondergaan. En hij antwoordde me dat dit de vrouwen zijn die de schepping van God bezoedelen door kinderen uit hun schoot weg te doen en het zijn de mannen die met haar sliepen. Hun kinderen riepen tot de Heer God en tot de engelen die over de straf gaan met de woorden: "Verdedigt ons tegen onze ouders, want ze hebben de schepping van God bezoedeld. Ze kenden de naam van God, maar ze onderhielden zijn geboden niet en ze hebben ons als eten voor de honden gegeven en ons door de varkens laten vertrappen. Anderen hebben ze in de rivier gegooid.' Die kinderen werden aan de engelen van de onderwereld overgedragen die over de straffen gaan om hen naar een ruime plaats van barmhartigheid te brengen. Maar de vaders en de moeders werden gewurgd als een straf voor eeuwig. Verder zag ik mannen en vrouwen, gekleed in lappen vol pek hadden zich om hun hals, schouders en voeten gekronkeld en ze werden vastgehouden door engelen met horens van vuur. Ze sloegen hen en knepen hun neusgaten dicht. Ze zeiden tegen hen: "Waarom hebben jullie de tijd niet in acht genomen waarop het terecht zou zijn geweest om berouw te hebben, om God te gaan dienen en hebben jullie dat niet gedaan? En ik vroeg: Wie zijn dat, heer?' En hij zei tegen me dat dit de mensen waren die de wereld schijnbaar voor God hadden afgezworen door zich met ons gewaad te kleden. Maar ze zijn ongelukkig geworden door de beslommeringen van de wereld. Ze hielden geen liefdemalen, ze hadden geen medelijden met weduwen en wezen, vreemdelingen en pelgrims hebben ze niet opgenomen, ze hebben geen offers gebracht en met hun naaste hadden ze geen medelijden. Op geen enkele dag zelfs steeg hun gebed rein op naar de Heer God. Maar ze werden in beslag genomen door de beslommeringen van de wereld en ze waren niet in staat goed te doen voor het aangezicht van God, en op de plaats van de straf waren er engelen om hen heen. Er waren andere gestraften die hen zagen en tegen hen zeiden: "Toen we op aarde waren veronachtzaamden we God net zoals jullie hebben gedaan. Wij wisten toen we op aarde waren dat we zondaars waren, maar van jullie werd gezegd dat jullie rechtvaardig waren en dienaars van God. Nu weten we dat jullie alleen maar met de naam van de Heer genoemd werden. Daarom ondergaan ook jullie je terechte straf. En ik zuchtte en weende en zei: 'Wee de mensen, wee de zondaars, waartoe zijn ze geboren?' En de engel antwoordde me: 'Waarom huil je? Ben je soms barmhartiger dan de Heer God die gezegend is tot in eeuwigheid, die zijn oordeel heeft uitgesproken en ieder heeft toegestaan volgens zijn eigen wil goed en kwaad te kiezen en te doen wat hem goeddunkt?' Maar weer huilde ik hevig en hij zei me: 'Huil je al nu je nog niet eens de zwaarste straffen hebt gezien? Kom mee en je zult er zien die zevenmaal zwaarder zijn dan deze.'

Hfdstk 41-44, Hel, de Poel van Vuur en Zwavel – Openbaring 20-10

Korte samenvatting in verband met het causale verband met het Boek van Henoch

  1. Plaats 1. Is voor de rechtvaardigen, een plaats met een bron
  2. Plaats 2. Is voor de nog niet veroordeelden en kunnen gered worden door het vuur heen.
  3. Plaats 3. Is voor de degenen die opnieuw in de Poel van Vuur gegooid worden.
  4. Plaats 4. Een wachtruimte voor degeen die geweld hebben ondervonden om de misdadigers te confronteren met hun daden.

Openbaring 20:10                        Causale verband met de Bijbel 

De duivel, die hen misleidde, werd in de zee van vuur en zwavel geworpen, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle "eeuwigheid".

Het Griekse woord “aionion”, dat gewoonlijk met “eeuwig” wordt vertaald, betekent niet per definitie “eeuwig”. Het verwijst specifiek naar een “tijdperk” of een “eon”, een specifieke tijdsperiode.

Jesaja 24:22 HSV  Zij zullen verzameld worden als gevangenen in een kerker, zij zullen opgesloten worden in een gevangenis, maar na vele dagen - de specifieke tijdsperiode - zal er weer naar hen omgezien worden.

  1. En hij droeg me van het noorden weg en zette me boven een put en die bleek met zeven zegels verzegeld te zijn. De engel die bij me was nam het woord en zei tegen de engel van die plaats dat hij het deksel van de put moest openen om Gods innig geliefde vriend Paulus daarin een blik te gunnen, omdat hem toestemming was gegeven om alle straffen van de onderwereld te zien. De engel zei tegen me dat ik op een afstand moest gaan staan om de stank van die plaats te kunnen uithouden. Toen de put open was kwam er onmiddellijk een of andere vuile, zeer gemene stank omhoog die alle straffen te boven ging. Ik keek in de put en zag klompen van vuur die aan alle kanten in brand stonden en een nauwe opening. En de ruimte van die opening van de put was zo nauw dat er slechts één mens door kon. De engel begon te spreken en zei tegen me dat als iemand in deze put van de afgrond is gegooid en de ingang boven hem was verzegeld, er nooit meer iets van hem werd vernomen voor het aangezicht van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en de heilige engelen. En ik zei: "Wie zijn dat, heer, die in deze put worden gegooid. Hij zei tegen mij dat dit ieder is die niet belijdt dat Christus in het vlees is gekomen" en dat de maagd Maria hem heeft gebaard en ieder die ontkent dat het brood van de eucharistie en de beker van de zegening het lichaam en bloed van Christus is."
  2. Vanuit het noorden keek ik naar het westen en ik zag de worm die geen rust kent en op die plaats was er het geknars van tanden. Die worm was één el lang en hij had twee hoofden. En ik zag dat daar mannen en vrouwen waren die het koud hadden en met hun tanden knarsten. En ik vroeg: Heer, wie zijn dat op die plaats? En hij zei dat op deze plaats niets dan kou en sneeuw te vinden was. Hij zei dat dit de mensen zijn die zeggen dat Christus niet is verrezen van de doden en beweren dat het vlees niet opgewekt wordt. En ik vroeg: 'Heer, is er helemaal geen warmte op deze plaats te vinden? Hij ging verder en zei me dat ook al gaat de zon over hen op ze niet warm worden omdat de plaats uiterst koud Is, ook al wegens de sneeuw. Toen ik dat had gehoord strekte ik mijn hand uit en huilde en zei zuchtend opnieuw dat het beter zou zijn voor ons als wij, die allemaal zondaars zijn, niet geboren waren
  3. Toen ze me daar zagen huilen bij de engel, riepen ze me ook huilend toe: 'Heer God, ontferm U over ons.' En daarop zag ik de hemel open en de aartsengel Michael daalde uit de hemel af en samen met hem het hele leger van de engelen en ze gingen naar mensen die de straffen ondergingen. Toen die hem zagen riepen ze opnieuw huilend en zeiden: 'Ontferm u over ons, aartsengel Michael, ontferm u over ons en het menselijk geslacht, want door Uw gebeden blijft de wereld in stand. We hebben het oordeel gezien en de Zoon van God leren kennen. Vroeger, voor we deze plaats hadden betreden, was het ons onmogelijk hiervoor te bidden. Voordat we de wereld verlieten hoorden we immers dat er een oordeel zou zijn, maar de wereldse beslommeringen belemmerden ons om berouw te hebben.' En Michael antwoordde: 'Luister, Michael spreekt. Ik ben het die ieder uur voor Gods aangezicht sta. Zowaar de Heer leeft voor wiens aangezicht ik sta, ik houd geen dag of nacht op ononderbroken voor het menselijk geslacht te bidden. Ik bid voor hen die op aarde wonen. Maar ze doen onophoudelijk ongerechtigheid, ze plegen ontucht en brengen me niets goeds al de tijd dat ze op aarde leven. Jullie hebben de tijd waarin je berouw zou moeten hebben in ijdelheid doorgebracht. Maar ik heb altijd hetzelfde gebeden en ik smeek God ook nu dat Hij dauw geeft en er regen over de aarde wordt uitgegoten en ik bid totdat de aarde haar vruchten voortbrengt. Ik zeg dat als iemand maar een beetje goed gedaan heeft ik voor hem zal vechten en hem zal beschermen totdat hij aan het oordeel met zijn straffen ontkomt. Waar zijn daarom jullie gebeden? Waar is jullie boetedoening? Jullie hebben de tijd veracht en voorbij laten gaan. Huilt nu en ik zal samen met jullie huilen en de engelen ook, samen met de zeer geliefde Paulus. Dan kunnen we zien of de barmhartige God zich misschien ontfermt en jullie lafenis zal geven. Toen ze dit gehoord hadden riepen en huilden ze zeer en zeiden eenstemmig: 'Ontferm u over ons, Zoon van God.' En ik, Paulus, zuchtte en zei: 'Heer, ontferm U over uw schepsel, ontferm U over de mensenkinderen, ontferm U over uw beeld.
  1. Ik keek en ik zag de hemel zich als een boom bewegen door de wind. En ineens wierpen ze zich voorover voor het aangezicht van de troon. En ik zag hoe de vierentwintig oudsten en de vier dieren God aanbaden. Ik zag het altaar en het gordijn en de troon en alles juichte. En een aangenaam geurende rook steeg naast het altaar van de troon van God op. Ik hoorde een stem van iemand die sprak: 'Engelen en dienaars van ons, waarom smeken jullie?' En ze riepen uit dat ze smeekten omdat ze zijn grote goedheid jegens het menselijk geslacht hadden gezien. Vervolgens zag ik de Zoon van God neerdalen uit de hemel en hij had een diadeem op zijn hoofd. Toen zij die gestraft werden hem zagen riepen ze allen samen: Ontferm u, verheven Zoon van God. U hebt immers allen verkwikt in de hemel en op aarde. Ontferm u daarom ook over ons. Want vanaf het ogenblik dat we u zagen werden we verkwikt. En de stem van de Zoon van God klonk midden tussen al die straffen: Hebben jullie iets gedaan dat jullie me om verkwikking vragen? Om jullie is mijn bloed vergoten, maar toch hebben jullie geen berouw gehad. Om jullie heb ik een doornenkroon op mijn hoofd gedragen, Voor jullie ben ik met vuisten op mijn kaken geslagen en toch hebben jullie geen berouw gehad. Ik vroeg om water toen ik aan het kruis hing en ze gaven me azijn vermengd met gal. Ze openden mijn rechterzijde met een lans." Om mijn naam hebben ze mijn dienaars, de profeten en de rechtvaardigen gedood. En bij dit alles heb ik jullie de gelegenheid tot berouw gegeven, maar jullie wilden niet. Nu om Michaël, de aartsengel van mijn verbond en de engelen samen met hem en om Paulus, mijn zeer geliefde vriend die ik niet bedroefd wil maken, om jullie broeders die in de wereld zijn en offers brengen en om jullie kinderen, omdat ze mijn geboden meedragen, maar nog meer om mijn eigen goedheid, geef ik op deze dag dat ik ben opgestaan van de doden, aan jullie allen die straffen ondergaan een nacht en een dag van lafenis, voor eeuwig. ' Allen riepen uit: 'Wij zegenen u, Zoon van God, omdat u ons een etmaal rust hebt gegeven. Want voor ons is de verkwikking van één dag beter dan de hele tijd van ons leven dat we op aarde waren. En als het ons duidelijk was geweest dat deze plaats bestemd was voor hen die zondigen zouden we helemaal geen ander werk gedaan hebben; dan zouden we geen handel gedreven hebben en geen enkele onrechtvaardigheid gedaan hebben. Waarom moesten we hooghartig zijn in de wereld? Want hier is onze hoogmoed gevangengenomen die zich uit onze mond tegen de naaste heeft gericht. Ons verdriet, onze vreselijke kwellingen, onze tranen en de wormen onder ons zijn nog erger voor ons dan de straffen die wij...' De boosaardige engelen en de strafengelen werden kwaad op hen toen ze dit zeiden. Ze zeiden: 'Hoe lang hebben jullie gehuild en gezucht? Want barmhartig zijn jullie niet geweest. Dit is het oordeel van God over hem die geen barmhartigheid heeft getoond. Maar deze grote genade bestaande uit een etmaal van lafenis op dag des Heren hebben jullie ontvangen om Paulus, de zeer geliefde vriend van God die naar jullie is afgedaald.

Hfdstk 45-51 Opnieuw bezoekt Paulus de derde hemel, het Paradijs

  1. Daarna zei de engel tegen me: 'Heb je dit allemaal gezien?' En ik zei 'ja' en hij zei tegen me dat ik hem moest volgen, dan zou hij mij in het paradijs brengen en dan zouden de rechtvaardigen die daar zijn mij zien. Want ze hoopten me te zien en ze waren klaar om mij te verwelkomen vol vreugde en jubel. En aangespoord door de Heilige Geest volgde ik de engel en hij zette me in het paradijs en zei me dat dit het paradijs was waar Adam en zijn vrouw hadden gelopen. Ik ging het paradijs binnen en zag waar het water begint en de engel gaf een teken en zei tegen me: 'Kijk, het water. Dit is namelijk de rivier de Pison die om het hele land van Chawila stroomt en dat is de Gichon, die dwars door het land Egypte en Ethiopië stroomt. En die daar is de Tigris die tegenover het land van de Assyriërs ligt en die andere is de Eufraat die het land van Mesopotamië overstroomt,' Toen ik nog verder naar binnen ging zag ik een boom geplant. Vanuit zijn wortels borrelde water omhoog en daaruit ontsprongen de vier rivieren. De Geest van God rustte op die boom en wanneer de geest waaide begon er water te stromen. En ik vroeg de heer of dit de boom is die het water doet stromen? En hij zei me dat voordat hemel en aarde tevoorschijn waren gekomen, in het begin, en toen er nog niets te zien was, de Geest van God boven de wateren zweefde." Maar sinds in opdracht van God hemel en aarde tevoorschijn zijn gekomen heeft de Geest op deze boom gerust. Daarom komt er water uit de boom tevoorschijn zodra de Geest waait. En hij nam me bij de hand en bracht me bij de boom van kennis van goed en kwaad en hij zei me dat dit de boom is waardoor de dood in de wereld is gekomen. Nadat Adam hiervan de vrucht van zijn vrouw had gekregen, heeft hij gegeten en is de dood in de wereld gekomen." En hij liet me nog een boom zien midden in het paradijs en zei me dat dit de boom van het leven is.
  1. Terwijl ik nog bezig was om naar de boom te kijken zag ik uit verte een jong meisje aankomen dat werd voorafgegaan door tweehonderd engelen die lofliederen zongen. Ik vroeg de heer wie dat was die daar in een zo grote luister aankwam. Hij zei dat dit de maagd Maria was, de moeder van de Heer. Toen ze dichtbij was gekomen groette ze me en zei: Gegroet, Paulus, door God, engelen en de mensen zeer geliefd. Immers, alle engelen hebben mijn Zoon Jezus die mijn Heer is, gesmeekt dat u hier in het lichaam zou komen om u te kunnen zien voordat u de wereld zou verlaten. En de Heer zei hun te wachten en geduld te hebben. Nog even en ze zouden me zien om voor eeuwig bij hen te zijn. En ze zeiden verder: "Maak ons niet bedroefd, we willen hem immers in het lichaam zien, want door zijn toedoen is uw naam in de wereld luister bijgezet." We hebben gezien dat hij alle werken heeft verdragen, groot en klein." Want we horen van hen die hier komen wanneer we hen vragen wie het was die hen in de wereld heeft geleid dat ze zeggen: "Er is iemand in de wereld die Paulus heet. Hij kondigt in zijn prediking Christus aan en we geloven dat door de kracht en de zoetheid van zijn woorden velen het koninkrijk zijn binnengegaan." Kijk, alle rechtvaardigen staan achter me en komen je tegemoet. Paulus, ik zeg je, dat ik hen het eerst tegemoet kom die de wil van mijn Zoon en mijn Heer Jezus Christus hebben gedaan. Ik ga hen het eerst tegemoet zodat ze geen vreemdelingen zijn totdat ze in vrede aankomen.'
  1. Terwijl ze nog sprak zag ik in de verte drie mannen aankomen, zeer schoon, met de gestalte van Christus. Het waren schitterende verschijningen en hun engelen waren bij hen. Ik vroeg: "Heer, wie zijn dat?' En hij vroeg of ik ze niet kende en ik zei 'nee'. Hij zei dat dit de vaderen van het volk zijn: Abraham, Izaäk en Jakob. En toen ze dichtbij gekomen waren groetten ze me en zeiden: 'Gegroet Paulus, zeer bemind bij God en de mensen. Want zalig is hij die geweld lijdt om de Heer.' En Abraham richtte zich tot me en zei: Dit is mijn zoon Izaäk en mijn geliefde Jakob. We hebben de Heer gekend en zijn Hem gevolgd. Zalig allen die geloofd hebben in uw woord zodat ze het koninkrijk van God als erfenis krijgen door te lijden, af te staan, heilig te leven, nederig te zijn, liefde te betonen, zachtmoedigheid en een waar geloof in de Heer te hebben. Ook wij hebben een gelofte gedaan aan de Heer die u verkondigt en we hebben ons verbonden om alle zielen die in hem geloven bij te staan en te dienen, zoals een vader zijn zoon bijstaat. Terwijl ze nog spraken zag ik in de verte twaalf eerbiedwaardige mannen aankomen. Ik vroeg de heer wie dat waren. Hij zei dat dit de aartsvaders zijn. Ze kwamen dichtbij en zeiden me gedag. Ze zeiden: Gegroet Paulus, zeer bemind bij God en mensen. De Heer heeft ons niet droevig gemaakt, zodat we je nog in het lichaam gezien hebben voor je de wereld verlaat.' En ze noemden allemaal hun naam op de rij af van Ruben tot Benjamin. Jozef zei me dat hij degene was die verkocht was. Maar ik zeg je, Paulus, dat wat mijn broers me ook hebben aangedaan ik hen in geen enkel opzicht slecht heb behandeld en dat ondanks al het lijden dat ze me hebben aangedaan ik me in geen enkel opzicht door hen gekwetst voel, van ’s morgens vroeg tot 's avonds. Zalig is hij die om de Heer benadeeld wordt en dat heeft verdragen, want de Heer zal hem dat veelvuldig vergelden wanneer hij uit de wereld is weggegaan."
  1. Terwijl ik nog sprak zag ik in de verte nog een schone gestalte naderbij komen met zijn engelen die lofliederen zongen. Ik vroeg de heer, wie dat was met dat schone gezicht. En hij vroeg me of ik dat niet wist. Ik zei 'nee. En hij zei me: 'Mozes, de wetgever aan wie God de wet heeft gegeven.' En toen hij dichterbij was gekomen begon hij onmiddellijk te huilen. Hij groette me en ik vroeg hem waarom hij huilde. U overtreft toch ieder mens in zachtmoedigheid? Hij zei dat hij huilde om de mensen die hij met inspanning had geplant, maar die geen vrucht hadden opgeleverd en niemand had enige vooruitgang gemaakt. 'Ik heb gezien dat alle schapen die ik heb geweid verstrooid zijn en geen herder meer hebben. Alle inspanningen die ik om de kinderen van Israël heb verduurd zijn vergeefs geweest en hoe grote wonderen ik ook in hun midden heb gedaan, ze hebben ze niet begrepen. Ik verbaas me erover dat vreemdelingen, onbesnedenen en afgodendienaars zich hebben bekeerd en zijn binnengegaan in wat God beloofd heeft, maar dat Israël niet is binnengegaan. En ik zeg je, broeder Paulus, dat op het ogenblik dat het volk Jezus, die jij verkondigt, aan het kruis hing, de Vader, de God van allen, die mij de wet had gegeven, Michael met alle engelen en aartsengelen, Abraham, Izaäk en Jakob en alle rechtvaardigen gehuild hebben over de Zoon van God die aan het kruis was opgehangen. Alle heiligen keken toen vol spanning in mijn richting en zeiden: "Kijk, Mozes wat de mensen van jouw volk de Zoon van God hebben aangedaan." Daarom ben je zalig, Paulus, en zalig is het geslacht en het volk dat je woord heeft geloofd."
  2. En terwijl hij nog sprak, kwamen er nog eens twaalf aan en toen ze me zagen zeiden ze: Ben je Paulus, die in de hemel en op aarde vereerd wordt?' En ik vroeg wie ze waren. De eerste zei dat hij Jesaja was van wie het hoofd door Manasse was afgezaagd met een houten zaag. De tweede zei dat hij Jeremia was die door de kinderen van Israël is gestenigd en gedood. De derde was Ezechiël die de kinderen van Israël aan zijn voeten over een rots de berg hebben opgetrokken tot ze zijn hersens eruit sloegen. Wij allen hebben deze folteringen verdragen omdat we de zonen van Israël wilden redden. Ik zeg je dat ik me na de folteringen die ze me aandeden voor God neerboog om voor hen te bidden. Ik boog mijn knieën tot het tweede uur van de zondag tot Michaël kwam om me van de grond te doen opstaan. Zalig ben je, Paulus, en zalig is het volk dat door jou tot geloof is gekomen.' Terwijl ze verdergingen zag ik nog iemand, schoon van uiterlijk en ik vroeg de heer wie dat was. Toen hij me opmerkte was hij blij. De engel zei tegen me dat dit Lot is die in Sodom rechtvaardig bleek te zijn. En terwijl hij dichterbij kwam, groette hij me en zei: Zalig ben je, Paulus, en zalig is het geslacht dat je gediend hebt. En ik vroeg of hij Lot was die in Sodom rechtvaardig bleek te zijn. Hij zei dat hij engelen als vreemdelingen in zijn huis had opgenomen en dat toen de mannen van de stad hen wilden aanranden hij hun zijn maagdelijke dochters had aangeboden die nog met geen man omgang hadden gehad. Daarbij had hij gezegd: 'Gebruik haar zoals jullie willen, maar doet deze mannen geen kwaad. Daarop waren ze onder het dak van zijn huis gekomen.! Om deze reden moeten we vertrouwen en weten dat God het veelvuldig vergeldt wanneer ze bij Hem zijn gekomen, als iemand iets heeft gedaan. Paulus, je bent zalig en zalig is het volk dat je woord geloofd heeft.' Toen hij opgehouden was met mij te spreken zag ik nog iemand uit de verte aankomen, zeer schoon van uiterlijk. Hij glimlachte en zijn engelen zongen lofliederen. En ik vroeg aan de engel die bij me was of iedere rechtvaardige een engel als metgezel had. Hij zei dat iedere rechtvaardige zijn eigen engel had die hem bijstaat en een loflied zingt en ze wijken niet van elkaar. En ik vroeg wie dat was en hij zei ‘Job'. En toen hij dichterbij kwam, groette hij mij en zei: Broeder Paulus, u wordt zeer geëerd bij God en de mensen. Ik ben Job die veel heeft geleden, dertig jaar lang had ik zwerende wonden. Aanvankelijk waren de puisten die op mijn lichaam uitbraken als graankorrels, maar de derde dag waren ze zo groot als de hoef van een ezel. En de wormen die eraf vielen waren vier vingers lang, Driemaal verscheen mij de duivel die me zei de Heer te vervloeken en te sterven. Ik zei tegen hem dat als het de wil van God was dat ik zo mijn hele leven zou lijden tot ik stierf, ik niet zou ophouden de Heer God te zegenen om meer loon te krijgen. Want ik weet dat de folteringen van deze wereld niet te vergelijken zijn met de lafenis die later komt. Daarom ben je zalig, Paulus, met het volk dat door jou heeft geloofd.'
  1. Terwijl hij nog aan het praten was kwam er weer iemand die van verre riep: 'Je bent zalig, Paulus, en ook ik ben zalig omdat ik jou, die bemind bent bij de Heer, gezien heb.' En ik vroeg de engel wie dat was. En hij zei dat het Noach was in de tijd van de zondvloed. Onmiddellijk begroetten we elkaar. Vol vreugde zei hij dat ik Paulus was, die zeer bemind wordt door God. En ik vroeg hem wie hij was en hij zei dat hij Noach was die leefde in de tijd van de zondvloed. Hij zei dat hij honderd jaar bezig was geweest om de ark te bouwen zonder de kleren uit te doen die hij had gedragen en zonder het haar van zijn hoofd te scheren. Bovendien had hij zich toegelegd op onthouding en zijn vrouw niet genaderd. In die honderd jaar was het haar van zijn hoofd niet gegroeid en werden zijn kleren niet vuil. Hij smeekte de mensen in die tijd dat ze boete zouden doen, want er zou een watervloed over hen komen. Maar ze lachten hem uit en dreven de spot met zijn woorden. Steeds zeiden ze tegen hem: 'Integendeel, dit is de tijd van hen die kunnen spelen en naar hartenlust zondigen en waarin het mogelijk is vaak ontucht te plegen. want God ziet het niet en merkt niet wat door ons mensen gedaan wordt en er zal zeker geen watervloed over deze wereld komen. Ze hielden niet op met zondigen totdat God alle mensen die levensadem in zich hadden, verdelgd had. 'Maar weet dat God één rechtvaardige meer liefheeft dan een hele wereld vol goddelozen. Daarom ben je zalig, Paulus, en zalig is het volk dat door jou geloofd heeft.'
  2. En terwijl ik me omkeerde zag ik nog meer rechtvaardigen uit de verte komen en ik vroeg de engel wie dat waren en die antwoordde me dat het Elia en Elisa waren. Ze groetten me en ik vroeg wie ze waren. En een van hen antwoordde dat hij Elia was, de profeet van God. Hij had gebeden en om zijn woord heeft het uit de hemel drie jaar en zes maanden niet meer geregend vanwege de ongerechtigheden van de mensen. God is rechtvaardig en waarachtig. Hij doet de wil van zijn dienaars. Want dikwijls hebben de engelen de Heer gesmeekt om regen en dan zei Hij dat ze geduld moesten hebben tot zijn dienaar Elia zou bidden en hierom zou vragen. Dan zou Hij regen over de aarde zenden.

Einde van het visioen van de heilige Paulus.