Bertha Dudde profetes: Wie was Bertha Dudde?

Wie was Bertha Dudde?  Wil je meer achtergrondinformatie hebben over Bertha Dudde, klik dan op deze link.

Opmerking: sommige dictaten – met name over de eindtijd – die Bertha Dudde heeft opgeschreven zijn tijdovereenkomstig. Bertha stierf in 1965, dat is 60 jaar geleden.

Daniël 12:4 houd deze woorden geheim en verzegel dit boek tot de tijd van het einde. Velen zullen het onderzoeken en de kennis zal toenemen. 

Amos 3:7 Voorzeker, de Heere HEERE doet niets tenzij Hij Zijn geheimenis heeft geopenbaard aan Zijn dienaren, de profeten.

De Ik-vorm.

De te lezen verslagen zijn niet maar even te lezen; hier moet over worden nagedacht. Bertha Dudde heeft de ingevingen van God opgeschreven zoals ze ze heeft ontvangen, dus de Ik-vorm van God uit. Dat is wel even wennen.


Opvolgers van Petrus - Kerkelijk wereldse macht

Opvolgers van Petrus - Kerkelijk wereldse macht

Lees in de bijbel en u zult inzien dat de geest der waarheid bij de meeste mensen kennelijk verdrongen is. Het woord van God is u daarom onthouden, opdat u, die de waarheid zoekt, niet ziende wordt. De kerkelijke overlevering wordt getrouw opgevolgd, maar in hoeverre deze overlevering met de leer van Christus overeenstemt, dat wordt niet onderzocht. En hoe vaak is de zin van het goddelijke woord niet veranderd? Hoe vaak werd het woord van God verkeerd uitgelegd en hoe zelden wordt de verkeerde uitleg bekritiseerd? Dit misleiden van de mensheid kan niet genoeg naar voren worden gebracht, het is toch de oorzaak van alle scheuringen en religieuze strijd geweest. Toen Jezus op aarde leefde sprak Hij van het rijk Gods. Van een rijk dat niet van deze wereld is. Hij sprak niet van wereldlijke macht, Hij sprak ook niet van kerkelijke macht, van een organisatie. Hij had het ook niet over mannen die in de plaats van God zouden heersen over Zijn gemeente. Hij sprak alleen tot Zijn discipelen: "Ga heen en onderwijs alle volkeren". Hij gaf hen de opdracht de mensen te onderwijzen in Zijn leer van liefde, en Hij beloofde hun Zijn medewerking als ze in Zijn geest één bleven. Want zoals zij de liefde onderwezen, moesten zij ook zelf in liefde leven, en dan was God, die de Liefde is, ook zelf met hen. Waar echter de liefde regeert daar is elke heersende macht overbodig. Waar de liefde regeert dient de één de ander. Waar de liefde regeert daar zijn geboden overbodig, behalve het gebod van de liefde, dat aan de mensen gepredikt moet worden omdat God dat zelf heeft gegeven. Wat de liefde leert is volgens Gods wil. Wat evenwel aan deze geboden werd toegevoegd is niet naar de wil van God, want om te gebieden is een heersende macht vereist. Maar de mensen moeten als broeders en zusters met elkaar leven, alleen onderdanig aan de wil van God, als zij Gods rijk willen verwerven. Zij moeten zich volstrekt niet tegen de wereldlijke macht verzetten, die God heeft ingesteld voor tucht en orde als die overtreden wordt. Maar toch is Zijn rijk niet van deze wereld. In Zijn rijk is Hij alleen de Heer en machthebber. Hij heeft waarlijk geen mensen op aarde nodig die Hem vervangen en hun macht uitoefenen tegenover de medemensen. Maar waar wijst een woord van de Heer gedurende Zijn leven op aarde op zo'n macht? Hij leefde in liefde, Hij gaf liefde en onderwees liefde. Ware liefde echter schakelt een willen heersen uit. Het sterkere mag niet beslissen voor het zwakkere, zelfs daar niet waar het vervullen van de goddelijke geboden onderwezen wordt. Want wat onder dwang wordt gedaan heeft niet heel veel waarde, al is het nog zo edel en goed. Pas als de vrije wil in de mens werkzaam is geworden, zijn deze handelingen waard door God gezien te worden. Zodoende verlangt God alleen de vrije wil van de mensen. Nooit echter hebben de mensen op aarde het recht om eigenmachtig bij de goddelijke geboden die van henzelf te voegen. En nog veel minder mag het onderhouden van deze geboden de mensen als een plicht worden opgelegd - dus geëist onder bedreiging van tijdelijke of eeuwige straffen. Want om deze straffen te ontgaan wordt nu een gebod nageleefd, waar anders geen aandacht aan zou worden geschonken. Dus kan het onderhouden van zulke geboden onmogelijk een grote waarde hebben voor God en voor de eeuwigheid.

Toen de discipelen de opdracht van Christus uitvoerden en het evangelie uitdroegen in de hele wereld, was ook het werkzaam zijn van God duidelijk zichtbaar. Want zij genazen zieken in Jezus' naam, zij dreven boze geesten uit en deden wonderen, om te bevestigen wat zij onderwezen. Want Gods geest was met hen en in hen. Alles wat zij volbrachten was het werken van Gods geest. Zij verkondigden de leer van Christus, de goddelijke leer van de liefde, en leefden hun medemensen eveneens deze liefde voor. En dat schakelde de wil tot heersen geheel uit, want zij waren als broeders en zusters onder elkaar en dienden elkaar in liefde. Dit was de taak die Jezus Christus Zijn discipelen opdroeg voor hun verdere werkzaamheden. Maar Hij heeft niet één van Zijn apostelen aangesteld als opperhoofd of als leider, naar wie alle anderen zich voegen moesten. Maar wat nadien ontstond week geheel af van dat wat de Heer zelf vertegenwoordigde.

Er werd een kerkelijk-wereldlijke macht in het leven geroepen die het gebod van de liefde in zo'n vorm goot, dat die niet meer overeenkwam met hetgeen Jezus Christus de mensen zelf heeft geleerd. Het dienen in liefde werd nog wel verlangd, maar het werd niet meer zelf beoefend. En dat was van diepgaande betekenis, want er ontstond weer hetzelfde wat Jezus Christus had gebrandmerkt tijdens Zijn leven op aarde. De mensen werden verplicht tot dat wat zij uit eigen vrije wil moesten doen. En mannen van aanzien, rang en waardigheid betitelden zich als opvolgers van de apostelen, die toch in grote armoede hun ambt bekleed hadden. Evenzo bestempelde een bouwwerk met een enorme ontplooiing van pracht zich als de "alleen zaligmakende kerk" die Jezus Christus zou hebben ingesteld met de woorden: "Jij bent Petrus, de rots".

Deze woorden zijn door mensen die naar macht streefden zo uitgelegd zoals zij ze zelf konden gebruiken. In geen geval hebben deze woorden de betekenis dat Petrus de stichter van een kerkelijke macht is, en dat de machthebbers van deze kerk de opvolgers van de apostelen zijn - van die apostelen, die zonder rang en waardigheid alleen het evangelie van de goddelijke liefdesleer in de wereld verkondigden. Petrus was de gelovigste van hen en Jezus plaatste zijn sterk geloof op de voorgrond met de woorden: "Jij bent Petrus, de rots, op deze rots wil Ik mijn kerk bouwen". Jezus noemt de gemeenschap van gelovigen Zijn kerk, want zij die het rijk Gods willen verwerven moeten zich in diepste gelovigheid aaneensluiten en zo Zijn kerk vormen. Zo is het Zijn wil, en deze wil bracht Hij in de genoemde woorden tot uitdrukking. Het is echter niet Zijn wil, dat hoge en hoogste waardigheidsbekleders zich als hoofd van zo'n gemeenschap voelen en ook hun macht zodanig gebruiken. En ook niet dat talloze gebruiken en ceremoniën de eigenlijke kern onbelangrijk laten worden, dat wil zeggen dat de goddelijke leer van de liefde onopgemerkt blijft door louter uiterlijkheden waar teveel waarde aan wordt gehecht en zodoende de eigenlijke zending van de apostelen, de wereld in te gaan om het evangelie te verkondigen, niet meer erkend wordt. God zelf bepaald wie Zijn knechten zijn, want Zijn knechten staan sterk in het geloof. En uit de sterkte van het geloof putten zij de wijsheid, want dan zijn zij als een rots waaruit het levende water stroomt. Zij zijn dan de ware vertegenwoordigers van de kerk van Christus, die bestaat uit de gemeenschap van gelovigen.


Reden van het ontstaan van de schepping.

Bertha Dudde. Nr. 7158. Gedateerd: 2 en 3 juli 1958

Reden van het ontstaan van de schepping

Wat zich heeft voltrokken in het rijk der geesten, was de reden van het ontstaan van de schepping, van het volledige universum met al zijn scheppingen van geestelijke en materiële aard. Voor het ontstaan van deze scheppingen bestond alleen het geestelijke rijk, het was een wereld van onmetelijke zaligheden, waarin geestelijke wezens zich verheugden over hun bestaan en die in het bezit van kracht en licht konden scheppen, al naar gelang van hun bestemming. En dit “scheppen” bestond weer uit geestelijke scheppingen, in het verwerkelijken van gedachten en ideeën, die deze wezens vanuit God toestroomden en die zij in onmetelijke zaligheid nu tot uitvoer brachten, omdat hun de kracht daartoe ter beschikking stond en zij ook hun wil vrij konden gebruiken. En deze toestand van zaligheid van de geestelijke wezens had nooit hoeven te veranderen, zij hadden geen beperking van hun kracht noch vermindering van het licht te vrezen, zolang in hen de liefde tot hun God en Schepper onveranderd bleef en zij dus doorstraald werden met het goddelijke liefdeslicht.

Maar toen deed de toestand zijn intrede, waarbij de wezens een nieuw inzicht verkregen, waarbij hun van de zijde van de lichtdrager Lucifer – van het eerst geschapen wezen – de eeuwige Godheid, omdat Hij niet zichtbaar was, als twijfelachtig werd voorgesteld, waarbij hij zichzelf voorstelde als degene, van wie alle geestelijke wezens uitgegaan waren, en die van hen nu ook de erkenning als god en schepper verlangde. Nu werden de wezens in een tweestrijd gebracht, want hun liefde gold Hem, die hen geschapen had – maar de voorstelling van Lucifer bracht hen in verwarring, ja ze scheen hen geloofwaardiger, want er ging een glans en lichtstraling van Lucifer uit en ook zij waren niet bij machte een boven hem staand wezen te aanschouwen. Alleen was in hen nog het licht van het inzicht, als gevolg waarvan zij ook de voorstelling van Lucifer in twijfel trokken. Maar momenten van inzicht en kleine vertroebelingen begonnen elkaar nu af te wisselen, en hoe meer het wezen zich aan dit laatste overgaf, des te langer duurden de fasen van verduisterd denken, dan wel: de gedachten werden helder, en het wezen zag helder zijn ware herkomst in. En in dit laatste geval was Lucifer niet bij machte hun inzicht te vertroebelen.

Degenen met vertroebelde gedachten echter kreeg hij al gauw in zijn macht, en ze sloten zich bij hem aan en zagen in hem hun god en schepper, omdat zij de momenten vol van licht weerden, die steeds weer ook in hen opdoken, voordat de definitieve val in de diepte plaatsvond. De onverminderde kracht die Lucifer van begin af aan bezat, had een ontelbaar leger van zaligste geestelijke wezens in het leven geroepen, en uit deze overvloed van zijn scheppingen, groeide in hem een vals zelfbewustzijn.

Hij zag niet meer de Bron, uit welke hij deze kracht geput had, maar hij zag alleen nog “bewijzen” van de kracht, die hem doorstroomd had, en deze wilde hij alleen en uitsluitend voor zichzelf bezitten, hoewel hij wist, dat ze ook Hem toebehoorden, uit wiens kracht hij scheppen mocht. Maar hij wilde ze niet alleen bezitten, maar ook in deze wezens het licht verduisteren dat hen heel duidelijk hun herkomst openbaarde.

En het lukte hem aldus, de wezens in een tweestrijd te storten, die echter ook hun gelukzaligheid verminderde en hun scheppende werkzaamheid belemmerde, tot ze definitief gekozen hadden voor hun heer. En daardoor boetten zowel de wezens als ook de lichtdrager in aan kracht en licht en stortten ze in de duisternis. En deze geestelijke gebeurtenis, die jullie mensen slechts in grote lijnen verklaard kan worden, was aanleiding voor het ontstaan van eindeloze scheppingen van geestelijke en materiële aard. Deze scheppingen zijn slechts het omgevormde, afgevallen geestelijke. Door deze afval van God, dus eindeloos verre verwijdering van Hem, werd het in zijn substantie steeds harder, hoe verder het viel. Dit moet zo worden begrepen, dat de geestelijke kracht uit God, die tot steeds levendiger werkzaamheid aanzet, dit geestelijke niet meer kon beroeren, omdat het zichzelf daartegen verzette; en zo hield de werkzaamheid op, de beweeglijkheid verstarde, het leven – en wat achterbleef, was volledig verharde substantie, weliswaar oorspronkelijk door God uitgestraalde kracht, maar volledig onwerkzaam geworden.

Maar Gods liefde en wijsheid had het geestelijke oorspronkelijk een andere bestemming toebedacht: ononderbroken werkzaamheid naar Zijn wil, die echter tegelijkertijd ook de wil van het wezen moest zijn. De geestelijke wezens hadden in strijd met hun bestemming gehandeld, ze wilden hun kracht benutten tegen Gods wil, maar ze konden het niet meer, omdat ze zichzelf door hun afval van hun kracht beroofd hadden. Nu greep Gods liefde weer het geheel verharde geestelijke aan, dat zichzelf niet meer herkende, dat slechts een samenballing van zich tegen God verzettende geestelijke substanties was. De kracht van Zijn liefde dreef deze substanties uit elkaar en liet daaruit de meest veelzijdige scheppingswerken ontstaan.

Hij vormde dus als het ware de eens van Hem uitgestraalde kracht om, Hij gaf elk afzonderlijk scheppingswerk zijn bestemming, die nu ook vervuld werd in de wet van “je moet”, zodat het opgeloste geestelijke nu tot werkzaamheid gedwongen werd, maar zonder iedere vorm van zelfbewustzijn, dat het tevoren als geestelijk wezen bezeten had. De scheppingen zijn dus eigenlijk niets anders dan dat, wat in het allereerste begin van God als wezen uitgegaan was, maar in volledig veranderde toestand, wat zijn volmaaktheid betreft. Want alle scheppingen zijn of bevatten slechts het onvolmaakt geestelijke, dat op de terugweg is naar God. De volmaakte geestelijke wezens hadden geen materiële scheppingen nodig, zij brachten vanuit zichzelf alleen hun ideeën en gedachten voort, maar dit waren weer alleen geestelijke producten van hun wil en hun denken en hun onbegrensde kracht. Het was een wereld, waarin zich ook alleen maar het volmaakte bevond. Daarbinnen bestonden generlei gebreken, generlei beperkingen en generlei tekortkomingen.

Want deze traden pas naar voren, toen het universum van God afgevallen wezens bevatte, toen het onvolkomen geestelijke omhulsels nodig had, waarin het gedwongen werd tot werkzaamheid. Waar zich dus deze of gene vormen bevinden, is ook het onvolkomen geestelijke daarin verbannen, en hoe vaster deze vormen zijn, des te meer verhard en zich tegen God verzettend is het daarin gebonden geestelijke. Maar ook de vorm zelf – de materie – bestaat uit zulke onvolkomen substanties, die alleen door de kracht van Gods liefde bijeengehouden worden, om een doel te dienen: als dragers van geestelijke wezens dezen te helpen omhoog te klimmen. De kracht van Gods liefde omhult al deze geestelijke substanties, maar ze werkt in zoverre niet dwingend op hen in, als zou ze de weerstand met geweld breken.

Het scheppingswerk moet weliswaar een bepaalde werkzaamheid verrichten naar Gods wil, maar daarin wordt het geestelijke niet gedwongen zich tot God te wenden. Daarom kan het ook gebeuren, dat het tot een oerwezen behorend geestelijke de gehele gang door de scheppingswerken aflegt tot aan de laatste belichaming als mens en toch het verzet tegen God nog niet opgegeven heeft, omdat zijn vrije wil dit tot stand moet brengen, die zich even gemakkelijk weer op de heer der duisternis kan richten. Maar de continue werkzaamheid onder dwang brengt meestal een vermindering van de weerstand tegen God teweeg, omdat het wezenlijke reeds bij de geringste zelfwerkzaamheid een zeker welbevinden ondervindt, omdat een uiting van kracht beantwoordt aan zijn oerwezen. De ontelbare sterrenwerelden, alle zich daarin bevindende scheppingen, zijn het gevolg van deze toenmalige afval in het rijk der geesten.

Ze zullen nog eeuwigheden bestaan, er zullen steeds nieuwe scheppingen ontstaan, om voor al het eens gevallene de weg van de terugkeer naar God mogelijk te maken. Er zullen eeuwigheden voorbij gaan, totdat het werk van het terugvoeren volbracht is, totdat ook het laatste verharde geestelijke zal zijn opgelost en de weg van de terugkeer kan betreden.

Maar eenmaal zullen al deze scheppingen zich vergeestelijkt hebben, eenmaal zal er weer slechts een “geestelijke wereld” bestaan, waar al het geestelijke, in eenheid met de wil van God, werkzaam en onvergelijkelijk gelukzalig is – eens zal God het doel bereikt hebben, dat Hij niet alleen “schepselen”, maar “kinderen” om zich heen heeft, die Hij de grootste gelukzaligheden bereiden kan, omdat Zijn oneindige liefde Hem tot voortdurend gelukkig maken aanzet en Hem ook niet eerder laat rusten, tot Hij zijn doel bereikt heeft.

Amen


Oerschuld en delging door Jezus Christus

Oerschuld en delging door Jezus Christus

In mijn groot erbarmen voor u volbracht Ik het verlossingswerk in de mens Jezus. Wat Ik buiten Mij had geplaatst, was zondig geworden tegen Mij en slechts een gering deel van de geschapen wezens bleef bij Mij toen het om de wilsbeslissing ging die Ik verlangde om de geschapen wezens bovenmate gelukkig te kunnen maken. Ze wilden Mij aanschouwen en daar dit niet mogelijk was, omdat de wezens zouden zijn vergaan in de reusachtige overvloed aan licht die ze zouden hebben aanschouwd, keerden ze zich naar hem toe die voor hen zichtbaar was, die Ik als eerste geest buiten Mij had geplaatst als mijn evenbeeld. De wezens ontbrak het echter niet aan inzicht en zo wisten ze ook dat ze uit Mij waren voortgekomen, maar desondanks wendden ze zich van Mij af en tot die ander, waarin nu ook de grote zonde bestond die hen in eindeloze diepten stortte.

Ik had medelijden met hun toestand, de wezens boezemden Mij mededogen in, die nu geheel zonder licht zich in de macht van mijn tegenstander, van de eerst afgevallen geest bevonden en dus ook in een boven alle mate rampzalige toestand verkeerden, die eeuwig niet meer veranderd zou zijn wanneer Ik hun niet mijn ontferming schonk. En dit was het gevolg van de Liefde die deze wezens eertijds had geschapen en die hen daarom ook volgde in de diepte. Mijn eindeloze liefde gaf het gevallene, dat ook Mij toebehoorde, niet op. Want het was voortgekomen uit mijn kracht, die mijn eerst geschapen wezen Lucifer onophoudelijk toestroomde en hem in staat stelde ontelbare wezens te scheppen. Dus behoorde dit wezenlijke ook aan Mij toe, maar het was uit eigen wil zondig geworden. Het was uit eigen wil mijn huidige tegenstander gevolgd. Maar het lot van dat gevallene boezemde Mij medelijden in en Ik wilde het de mogelijkheid bieden zich zover uit de diepte omhoog te werken dat het weer in de toestand van de vrije wil belandde, om het dan opnieuw voor de wilsproef te kunnen stellen, bij welke Heer het zich aansloot.

Maar de wezens waren door hun afweer van mijn liefdeskracht zodanig verzwakt, dat ze ook dan hun wilsproef niet doorstonden, wanneer Ik hun na eindeloos lange tijd de vrije wil teruggaf. En deze zwakheid van de wezens boezemde Mij medelijden in en bewoog Me tot het verlossingswerk, om aan de zwakke kracht over te brengen, die door de boetedoening voor die vroegere schuld - door de smartelijke kruisdood - werd verworven. Mijn medelijden met de gevallen wezens was overgroot en daarom wilde Ik zelf de schuld op Me nemen en ze teniet doen. Daar Ik als God echter niet kon lijden, moest dit werk om de schuld uit te wissen in een mens gebeuren die zich uit liefde voor zijn medemensen bereid verklaarde boete te doen en die zijn werk van liefde bekroonde met een uitermate smartelijk lijden en sterven aan het kruis.

De Liefde in de mens Jezus was de eigenlijke Boeteling voor de schuld en de Liefde was Ik zelf. Ik zelf was in de mens Jezus oppermachtig. Ik kon in totale kracht in de mens Jezus werkzaam zijn, al Zijn doen en laten was door de Liefde bepaald en zo volbracht dus de Liefde het verlossingswerk, Die zich alleen in een menselijk omhulsel borg die dit bovenmenselijk lijden op zich nam. De Liefde had medelijden en deed de zondeschuld teniet die het gevallen geestelijke ongelukkig maakte. De Liefde toonde mededogen en ze maakte de weg weer vrij die terugvoert naar het vaderhuis.

Alleen de Liefde was in staat de gerechtigheid genoegdoening te verschaffen, want deze kon niet worden genegeerd omdat ze tot mijn wezen behoort, omdat anders mijn volmaaktheid te betwijfelen zou zijn. En ter wille van de gerechtigheid moest dus de grote schuld teniet worden gedaan, alvorens Ik mijn schepselen weer kon opnemen in mijn rijk van licht en gelukzaligheid. En er werd dus een weg gevonden. De Liefde borg zich in een mens die in staat was te lijden en die de Liefde dus ook bereidwillig deed zijn, de grote schuld op zich te nemen en er onmetelijk voor te lijden en uiteindelijk de bitterste dood te sterven aan het kruis.

De mens Jezus ging deze weg naar het kruis. Hij die de Liefde in zich borg, Die Ik zelf ben van eeuwigheid. Alleen zo kon de onmetelijke schuld teniet worden gedaan. Alleen de grote barmhartigheid bewoog Me, Mij zelf om mijn schepselen te bekommeren die bovenmate ongelukkig waren en die zich zonder hulp nooit meer vrij zouden hebben kunnen maken uit de macht van mijn tegenstander. Want hij had recht op deze wezens omdat ze hem vrijwillig in de diepte gevolgd zijn. Ik zelf betwist hem dit recht niet, maar ook Mij behoren deze wezens toe en daarom worstel Ik om ze en help hen hun wil te versterken opdat ze zich nu zelf proberen vrij te maken en dit ook kunnen door de aan het kruis verworven genaden.

De mens Jezus nam Mij zelf in zich op. Hij maakte zich zelf gereed door Zijn leven in liefde, zodat Ik zelf als de eeuwige Liefde in Hem mijn intrek kon nemen, zodat Ik Hem geheel en al doorstraalde, zodat Hij alleen nog wilde en deed wat de Liefde in Hem gebood, zodat Ik zelf dus het verlossingswerk realiseerde, omdat de mens Jezus geheel in mijn wil opging. Want Hij en Ik waren één, Hij was God in alle volheid en alleen Zijn buitenkant was "mens" voor de ogen van de medemensen. Maar ook deze buitenkant had zich vergeestelijkt, alleen dat die zo lang nog het "menselijke" behield tot het verlossingswerk was volbracht. Want lijden kon alleen de mens Jezus en Zijn lijden en kwellingen waren onbeschrijflijk, omdat ook de schuld onmetelijk was die Hij op Zijn schouders had genomen om ze te verzoenen. En ieder mens kan nu vrij worden van zijn schuld, ieder die Mij zelf in Jezus Christus erkent, die de genaden van het verlossingswerk aanneemt, die in Hem gelooft en ook gelooft dat Ik in Hem voor u gestorven ben om u te verlossen.

Amen


De reden van de afval van Lucifer van God.

De reden van de afval van Lucifer van God

Toen Ik de miniaturen van Mij zelf in het leven riep, werd Ik daartoe bewogen door mijn liefde zonder einde, die zich wilde weggeven, die zich vaten wilde scheppen om hierin zich uit te storten. Mijn liefde werkt zich uit als kracht en deze kracht wilde scheppend werkzaam zijn en zo moest ook het door Mij geschapene, omdat mijn kracht zich uitstortte in de vaten, zich weer op dezelfde manier scheppend bezig houden, want het waren wezens die als mijn evenbeelden ook dezelfde drang om te scheppen in zich droegen, die de hun voortdurend toestromende kracht weer tot werken aanzette omdat de kracht die uit Mij als de Oerbron van kracht stroomde, voortdurend leven voortbracht. En zo zal het u begrijpelijk zijn dat dus alle wezens die uit Mij voortkwamen, zich in een staat bevonden waarin zij ook geen beperking kenden in het scheppen van werken van allerlei aard, waarin ze hun gelukzaligheid vonden; dat ze echter net als Ik aan geen beperking waren onderworpen, want mijn liefde was eindeloos, en zo ook stroomde de kracht van mijn liefde in alle wezens om hen gelukkig te maken.

Er trad ook geen stilstand op in het scheppend bezig zijn van die wezens, omdat er ook geen beperking van mijn kracht was, die nooit wordt opgebruikt, die altijd en eeuwig zal blijven stromen en er daarom altijd en eeuwig scheppingen zullen ontstaan, evenals ook alle door Mij eens uitgestraalde wezens zo lang onbeperkt de kracht uit Mij betrekken om te scheppen en te vormen als ze zich zelf voor Mij openen, dat wil zeggen de aanstraling van mijn liefde geen tegenstand bieden. En aan deze gelukzalige staat had waarlijk geen einde hoeven te komen, omdat van mijn kant uit de wezens nooit een beperking zou zijn opgelegd en zij daarom ook geen vermindering van de kracht hoefden te vrezen. En toch trad er een verandering op in deze overgelukkige staat van de wezens, teweeggebracht door een omstandigheid die de wezens als gebrekkig beschouwden: dat Ik zelf, hun God en Schepper, voor hen niet zichtbaar was als eenzelfde wezen, dat ze wel op de hoogte waren van Mij als hun Vader, uit wie ze waren voortgekomen, maar omdat Ik Me hun niet zichtbaar bekendmaakte, zagen ze dit als een begrenzing van mijn volmaaktheid. Ze begonnen verkeerde gedachten in zich te overwegen omdat ze deze vraag niet openlijk aan Mij voorlegden, die Ik hun ook zou hebben beantwoord, zodat ze dus hun verkeerde denken zouden hebben ingezien en rechtgezet.

Maar deze innerlijke twijfel aan mijn volmaaktheid meenden ze voor Mij te kunnen verbergen en toch was Ik ervan op de hoogte. Maar Ik gebruikte geen dwang, veeleer liet hun de volste vrijheid in hun denken, die ze echter misbruikten. Want ze herkenden dezelfde twijfel aan mijn volmaaktheid ook in dat wezen, dat als eerste buiten Mij werd geplaatst en dat in alle schoonheid straalde in het volste licht. Dat wezen schonk Mij wel zijn hele liefde gedurende eeuwigheden en het was in deze liefde bovenmate gelukkig en een met mijn wil, hoewel ook zijn wil vrij was.

Maar zo nu en dan kwamen ook in dit van licht stralende wezen twijfels boven, omdat Ik ook voor hem niet zichtbaar was. Maar zijn grote liefde voor Mij onderdrukte steeds weer de opkomende twijfel en het gaf zich aan Mij over. En het vond zijn gelukzaligheid in het voortdurend scheppen van gelijksoortige wezens door zijn wil met gebruikmaking van mijn kracht. Doch steeds weer kwam deze twijfel aan Mij boven en ook hij legde deze niet aan Mij voor, wat voor hem mogelijk was. Hij voedde de twijfel zodat deze voortdurend sterker werd en zijn liefde voor Mij minder werd. Daardoor verzwakte hij echter ook zichzelf, omdat zijn verminderde liefde voor Mij ook de stroom van mijn liefde minder deed worden en ook zijn scheppend werkzaam zijn beperkte.

Zou Ik Me hebben kunnen laten zien, dan zou het hem niet mogelijk zijn geweest zich van Mij af te keren. Maar het vuur van mijn liefde zou hem hebben verteerd, want geen enkel geschapen wezen is in staat in het Oervuur van mijn liefde te kijken zonder te vergaan. Ook hij wist dat, omdat hij in het inzicht van het volste licht stond, maar hij speelde met de gedachte meer te zijn dan Ik, omdat hij straalde in het helderste licht en in volmaakte schoonheid. Hij kon zich geen wezen voorstellen dat hem nog aan licht en schoonheid overtrof en daardoor maakte hij aanspraak op het recht te heersen over alle geschapen wezens, wier verwekker hij wel was door zijn wil, maar de kracht om te scheppen van Mij had betrokken. Hij zag nu in die menigte geestelijke wezens zijn macht en daarom dacht hij de kracht uit Mij te kunnen ontberen, hij geloofde haar aan Mij te hebben onttrokken door het scheppen van ontelbare wezens en hij zag het als een bewijs van mijn machteloosheid dat Ik Me niet zichtbaar aan hem bekendmaakte.

En Ik liet hem in dit geloof, omdat Ik hem als geheel vrij wezen buiten Me had geplaatst, dat Ik nooit ofte nimmer zal dwingen zijn wil en zijn denken te veranderen, ook al houdt hij zich eeuwigheden van Mij verwijderd. Mijn kracht stuitte op weerstand en afweer en bijgevolg bleef ze geheel werkeloos. En het is nu mijn eerst geschapen wezen niet meer mogelijk nog welk scheppingswerk dan ook te doen ontstaan, maar het meent groot en machtig te zijn omdat het die ontzettend grote menigte geestelijke wezens ziet als zijn eigendom, die net als hij tegen Mij in opstand kwamen en de straling van mijn liefde afwezen. Ook zij zijn niet in staat tot welke bezigheid dan ook, omdat ook zij zich eindeloos ver van Mij verwijderden. Maar het was hun vrije wil die Ik eerbiedig. En daarom blijven zij zolang van Mij verwijderd, tot ze weer uit vrije wil contact zoeken met Mij en om de straling van mijn liefde vragen. Ook het eerst geschapen wezen, mijn huidige tegenstander, zal eenmaal de weg die naar Mij terugkeert betreden. Ook hij zal eens vurig verlangen naar de straling van mijn liefde en deze weer vrijwillig van Mij in ontvangst nemen, omdat hij eens zijn weerstand zal opgeven, al zullen er nog eeuwigheden vergaan. Doch alles wat als kracht eens door Mij werd uitgestraald, keert onherroepelijk weer terug naar de Bron van kracht van eeuwigheid.

Amen


Hoe is de zondeval van de eerste mensen te begrijpen ?

Hoe is de zondeval van de eerste mensen te begrijpen?

Iedere geestelijke vraag die u Mij stelt beantwoord Ik, maar u moet vooral nog dit ene weten, dat het niet mijn wil is geweest om u een zo bijzonder zwaar aardse leven te laten doorstaan. De tijd die u in gebonden wil, dat wil zeggen: onder de wet van het "moeten" heeft doorgebracht zou waarlijk voor Mij voldoende geweest zijn, want die tijd was zo ontzettend lang, dat zij inderdaad voldoende geweest was dat u zich weer met Mij had kunnen verenigen. Maar Ik moest van u echter wel de laatste beproeving van uw wil verlangen, die u nu als ik-bewuste wezens, als mens, zou moeten afleggen.

U behoefde uzelf slechts vrijwillig weer aan Mij te geven, dan had u daardoor de grote zonde van uw vroegere afval van Mij opgeheven. U moest uw liefde tot Mij bewijzen omdat u zich eens verweerde tegen mijn liefdestraling. Daarom waren de eerste mensen goed geschapen en zij waren Mij in liefde toegewijd, want Ik had hen in alles voorzien. Ik gaf hun de aarde ten geschenke, Ik maakte alles dienstbaar aan hen en zij zagen Mij als hun God en Schepper. Zij waren omgeven door heerlijke werken van mijn scheppingsmacht. Zij konden zich daarover verheugen en alles was alleen maar daarop gericht dat zij Mij konden loven en dank zingen, en dat zij Mij vurig konden liefhebben.

En zij hadden ook geen slechte gedachten vanuit zichzelf. Maar de vrije wil moest Ik de eerste mensen evengoed schenken zoals Ik gedaan had toen zij als oergeesten van Mij waren uitgegaan - zij waren dus zonder vrije wil niet denkbaar. En omdat zij zich eertijds afgewend hadden van Mij en vrijwillig mijn tegenstander in de diepte volgden, had deze evenzo het zelfde recht op de eerste mensen in te werken, omdat weer de wil beslissen moest of deze Mij of hem wilde volgen.

En deze wilsproef waaraan zij gemakkelijk hadden kunnen voldoen hebben zij niet doorstaan. Daardoor werden weer alle boze neigingen gewekt die zij reeds in de tijd voor de belichaming als mens overwonnen hadden. Deze stamouders droegen nu hun aard op de erna komende geslachten over, en steeds moeilijker werd het voor dezen zich van de ketenen van de tegenstander te ontdoen. Hadden de eerste mensen echter die wilsproef doorstaan, wat niet te zwaar voor hen geweest was, dan was de eindeloos lange weg van voorheen voor Mij voldoende geweest, en zij die na hen kwamen hadden Mij evenzo vrijwillig weer hun liefde geschonken. Zij zouden dan alleen maar over de aarde gegaan zijn om van haar scheppingen te genieten en zij zouden op alle scheppingen alleen maar een goede invloed uitgeoefend hebben, zodat ook die zich als mens vlugger konden belichamen. En dat leven op aarde zou dan slechts een voorstadium geweest zijn tot het eeuwige leven. De macht van de tegenstander zou dan gebroken zijn geweest omdat de eerste mensen zich geheel bewust aan Mij hadden overgegeven en de tegenstander volledig uitgeschakeld, die nu zijn macht niet meer had kunnen aanwenden en dan zichzelf ook spoedig aan mijn liefde had overgegeven.

Er werd dus alleen van de eerste mensen verlangd dat zij zich weer vrijwillig door mijn licht zouden laten bestralen, en de oerzonde zou dan opgeheven worden, want alleen liefde kon deze zonde verzoenen. Doch nu werd deze zonde herhaald, en wat voorheen alleen op de in de schepping gekluisterde geestelijke wereld betrekking had, dat trof nu de gehele mensheid.

Wat de eerste mensen gemakkelijk hadden kunnen bereiken als zij hun wil juist gericht hadden werd nu eindeloos zwaar, omdat alle satanische eigenschappen zich in de mens vastzetten, en om daartegen te strijden was grote kracht vereist die de wil van de mens niet meer opbracht. Bijgevolg werd nu het verlossingswerk van Jezus Christus noodzakelijk. Van die lichtgeest, die zich vrijwillig daarvoor had aangeboden toen Hij inzag dat de eerste mensen faalden. Die zich Mij aanbood uit liefde te lijden en te sterven aan het kruis, om deze dubbele zonde te verzoenen.

Vanaf het allereerste begin wist Ik al dat deze tweede zondeval plaats zou kunnen vinden maar Ik wilde niet dat de mensen zo'n pijnlijke weg moesten gaan. Ik kon echter de wil van de mensen niet onvrij maken. En daar Ik weet dat Ik eenmaal alle wezens terug zal winnen omdat voor Mij duizend jaren zijn als één dag - daar het gaat om het eeuwige leven in zaligheid - wat u ook eenmaal in zult zien, behoeft u ook geen bedenkingen te hebben. En als u eenmaal vrij zult zijn van deze kwellingen, bent u dan ook hoogst volmaakt geworden en u zult dan ook genieten kunnen van al die heerlijkheden die tegen al het leed van de tijd ervoor opwegen en niet met aardse begrippen gemeten kunnen worden.

Altijd moet u weten dat niet Ik dat ontzaglijk leed, dat de mensen sinds de zondeval van de eerste mensen zichzelf hebben aangedaan, veroorzaakt heb. Dat Ik waarlijk de eerste mensen iedere mogelijkheid verschafte om hun de vrije wilsbeslissing gemakkelijk te maken. Dat Ik hun alleen een licht gebod gaf dat zij konden vervullen, als in hen de liefde zo sterk was geweest dat alleen deze hen ertoe bracht zich geheel aan Mij over te geven. Dat dan echter deze innige liefde alle erna komende mensen gegrepen had, en dezen daardoor ook mijn tegenstander konden weerstaan in alle verzoekingen.

De tweede val heeft echter plaatsgevonden, en deze heeft alle erna komende mensen opnieuw belast - tot de goddelijke Verlosser Jezus Christus op aarde neerdaalde om met mijn tegenstander een openlijke strijd te leveren. Want deze misbruikte zijn macht doordat hij de mensen tot steeds grotere liefdeloosheid aanzette en hun wil steeds meer verzwakte, zodat zij zonder het werk van verlossing niet meer vrij konden komen, maar steeds dieper in de duisternis wegzonken.

En aan deze activiteiten heb Ik zelf een grens gesteld. Ik zond mijn "Zoon" naar de aarde om die mensen te redden die gered wilden worden. Want weer moet de vrije wil ertoe bereid zijn de genaden van het verlossingswerk aan te nemen, omdat ook het reddingswerk niet tegen de wil in van de mens volbracht kan worden. Oorspronkelijk zou de gang door de scheppingen van de aarde voldoende geweest zijn om de wilsproef als mens nu te kunnen afleggen, want iedere ziel was door de kwellingen in de "je moet" toestand reeds zo ver uitgerijpt dat zij gemakkelijk de verzoekingen kon weerstaan. Maar de val van de eerste mensen gaf de tegenstander weer macht over alle zielen, en die heeft hij ook uitgebuit op 'n verschrikkelijke manier.

Daarom was als eerste mens juist een oergeest gekozen die alle bekwaamheden bezat om de tegenstander te kunnen weerstaan, maar hij kon niet gedwongen worden tot zijn beslissing. Hij moest volkomen vrij blijven in zijn denken en handelen. En nu zorgde mijn tegenstander er voor deze vrije wil naar hem toe te wenden, met dus de nieuwe val als gevolg, waardoor de zonde van de afval van Mij van de geesten herhaald werd. Maar dit recht kon mijn tegenstander niet geweigerd worden omdat de val van weleer in vrije wil gebeurde, en zij hem in de diepte gevolgd zijn.

U kunt dus niet zeggen dat Ik die tweede val gewild heb om u nu weer in een toestand van de grootste kwellingen te verplaatsen, maar Ik kon die val niet verhinderen omdat hij ook weer vanuit de vrije wil gebeurde, en deze vrije wil zich ook eenmaal weer naar Mij toe zal keren, en u dus zeker eens een uitweg uit deze ellendige toestand vindt omdat mijn liefde u verlost heeft. Want deze liefde heeft zich in Jezus Christus belichaamd om de tegenstander te bestrijden, en hem alle zielen te ontrukken die weer tot Mij terug willen keren in hun vaderhuis - in hun ware vaderland dat zij eens vrijwillig verlieten. Mijn liefde behoort u toe als voorheen, en alle leed zal ophouden zo gauw u vrij wilt zijn van hem die u nog geketend houdt. Zo gauw uw weer naar Mij verlangt en Mij zo het recht geeft dat Ik u weer in bezit neem, opdat Ik u eeuwig niet meer hoef op te geven.

Amen


Is de bijbel afgesloten?

Is de bijbel afgesloten?

Hoe onjuist is het van u om aan te nemen dat met de schrift, (het boek van de vaders) mijn woord afgesloten is - dat Ik zelf een grens heb gesteld in zo verre, dat Ik Mij zelf niet meer zal openbaren en tot de mensen zal spreken. Wie geeft u het recht tot zulk een veronderstelling? Wie kan Mij tegenhouden wanneer Ik als Vader steeds weer tot mijn kinderen spreek? Wie geeft u het recht de bewering aan te voeren dat de bijbel alleen voldoende is, en dat u mensen verder geen woord meer nodig heeft?

U die iedere nieuwe openbaring afwijst, bevindt zich nog in diepe geestelijke duisternis, en in deze donkerheid van geest zult u ook de bijbel niet verstaan en zij is dus voor u ook nog een gesloten boek. Want u verstaat de geestelijke zin van de letters niet, anders zou u in dit boek ook mijn aanwijzingen naar mijn voortdurende openbaringen vinden, en dan zou voor u ook het werken van mijn geest begrijpelijk zijn. Maar zolang uzelf nog een onontwaakte geest heeft, zolang begrijpt u ook de betekenis niet van het woord dat Ik zelf sprak tot mijn discipelen toen Ik op de aarde was.

Hoe arm zoudt u mensen zijn als u zich tevreden zou moeten stellen met een boek, waarvan u zelf niet meer kon bewijzen dat de inhoud onveranderd is. Als u niet steeds weer de reine waarheid van boven gegeven zou worden, welke maatstaf kon u dan aanleggen of u wandelt in de waarheid?

U die alleen het boek van de vaders laat gelden, u bent zelf nog niet doorgedrongen in het woord. U hebt het alleen met uw verstand gelezen, maar niet de geest in u laten spreken die u onderwijst en over de betekenis van het woord opheldering geeft. U hangt nog steeds aan de dode letter en verstaat de geestelijke betekenis niet.

En als Ik zelf u in de waarheid wil leiden dan verloochent u mijn werken en u verdenkt mijn dienaren van omgang met mijn tegenstander. U ontkent dat Ik de wil en de macht heb tot hen te spreken die zich in vol geloof Mij hun dienst aanbieden, en daarom ook bekwaam zijn mijn stem in zich te vernemen. U houdt koppig vast aan uw mening dat mijn woord met de schrift is afgesloten, die u als het enige boek accepteert waardoor Ik Mij geopenbaard heb. En dit is tot uw schade, want u bewijst door de afwijzing van mijn woord van boven, dat u maar dode christenen bent.

Want een levend christendom is een bezig zijn in de liefde, en dat zou ook de verlichting van de geest bij u bewerkstelligen. En u zou dan ook de woorden in de bijbel verstaan evenals de belofte die Ik zelf u gaf, namelijk dat Ik zelf Mij zal openbaren aan hen die mijn geboden onderhouden. Hoe wilt u dan mijn belofte verklaren als u iedere nieuwe openbaring verloochent? Wilt u Mij zelf loochenstraffen wanneer Ik u mijn Trooster beloof, die u leiden zal in alle waarheid. Hoe verstaat u dan deze woorden die ook uit moeten komen, omdat elke belofte die Ik de mensen gegeven heb toen Ik op aarde was vervuld zal worden. En waarom wilt u niet geloven? Omdat u geestelijk arrogant bent en het u ontbreekt aan innerlijke levendigheid en een ontwaakte geest. En daarom denkt u mijn werken te kunnen bepalen en te kunnen begrenzen zoals het u schikt.

Maar u vergist zich. En als u denkt door studie de bevoegdheid tot het afwijzen van mijn woord van boven verkregen te hebben, dan is uw geest aanmatigend en kan in geen geval zelf een openbaring van Mij ontvangen. Want alleen de ootmoedige schenk Ik mijn genade, en deze nederigheid ontbreekt u. En juist daarom leeft u nog in geestelijke duisternis en zult die ook niet openbreken, want u ontwijkt het licht dat u inzicht kon schenken als u een verlangen zou hebben in zijn schijnsel te treden.

Nooit zal mijn liefde tot mijn schepselen ophouden, en daarom zal Ik ook nooit verzuimen u mensen aan te spreken wanneer de voorwaarden daarvoor maar aanwezig zijn. Steeds zal mijn woord weerklinken voor hen die van goede wil zijn en tot wie Ik als een Vader tot zijn kinderen kan spreken, omdat zij levendig in Mij geloven. Aan hen zal Ik Mij ook te kennen geven en zij zullen ook mijn stem herkennen. Want bij hen kan Ik tegenwoordig zijn en Mij zelf aan hen openbaren, zoals Ik het beloofd heb.

Amen


Opheldering over herbelichaming - Jezus en verlossing

Opheldering over herbelichaming - Jezus en verlossing

Een terugkeer naar de aarde met het doel te boeten voor de zondenschuld, is een volkomen onjuiste redenering, ofschoon de wet van de goddelijke gerechtigheid een vereffenen van alle schuld vereist. Er staan Mij daartoe echter vele mogelijkheden ter beschikking, zodat eens ook zeker alle schuld gedelgd zal zijn. Het wezen kan dan weer opgenomen worden in het rijk van licht en zaligheid dat voor hem door eigen schuld gesloten is. Het rijk hierna waarin de ziel na de dood van het lichaam binnengaat, beantwoordt aan haar staat van rijpheid, zodat zij zich zowel in de diepste duisternis alsook in het helderste licht kan bevinden en haar lot navenant nu ook smartelijk of heerlijk kan zijn.

En zowel de kwellingen als ook de heerlijkheden zijn onnoemelijk en kunnen u mensen ook niet beschreven worden. En zo kunnen ook de kwellingen - dus het lot van de niet verloste, zondige zielen - ontzettend zijn en de ziel lijdt dus voor haar schuld of omwille van haar schuld onvoorstelbaar, dus verzoent zij ook door dit lijden veel van haar schuld. Ook kan haar smartelijke toestand nog wel eeuwig lange tijden duren als zij onverbeterlijk is en de raadgevingen van haar geestelijke leiders niet aanneemt die haar uit deze ellende willen bevrijden. Want zij kan het lichtrijk niet binnengaan voordat zij haar schuld gedelgd heeft, voor zover het gaat om zonden die zij op aarde begaan heeft.

Omdat echter de oerschuld van haar vroegere afval van God veel groter is en deze schuld nooit door de ziel zelf gedelgd kan worden, moet de mens op aarde, of zijn ziel in het hiernamaals, onherroepelijk de weg naar Jezus Christus gaan. Want Hij alleen kan haar vrij maken van deze schuld - waarvoor Hij aan het kruis gestorven is. Zonder Jezus Christus komt de ziel nooit los van haar schuld, al smacht zij nog tijden lang in de duisternis in het hiernamaals. Ze moet dus Jezus aanroepen om erbarmen, om vergeving van haar schuld. En haar geestelijke helpers zullen steeds weer proberen haar er toe te bewegen dat zij verlossing zoekt bij Hem Die voor deze schuld Zijn leven heeft gegeven.

En geeft de ziel zich nu geheel aan Hem over, dan zal zowel de oerschuld als ook de schuld die zij op aarde op zich heeft geladen gedelgd zijn. Dan zal zij vrij zijn van alle schuld en omwille van het bloed van Jezus worden opgenomen in het rijk van licht en zaligheid. Is de ziel echter zo verstokt dat zij zich niet tot Hem wil keren, ondanks alle beeldvormingen van de lichtwezens die haar willen helpen, dan zinkt zij steeds dieper weg. Haar kwellingen zijn onbeschrijfelijk en als het haar niet gelukt uit de hel omhoog te klimmen, wat ook dan nog mogelijk is met de hulp van de lichtwezens, dan moet zij weer de gang door de scheppingswerken gaan om eens toch het uiteindelijke doel te bereiken. Maar deze terugkeer naar de aarde is geen herbelichaming van de ziel zoals u mensen het zich voorstelt en ze is ook zeker alles behalve wenselijk. Want het is voor de in partikeltjes ontbonden ziel weer een eindeloos durende toestand van ellende, tot zij weer het stadium van mens bereikt.

Dit ene moet u mensen steeds weer gezegd worden, dat u nooit van uw schuld vrij komt zonder Jezus Christus. Daarom is het verlossingswerk van Jezus zo belangrijk, want Hij alleen is de deur tot het lichtrijk. Want al doet u door grote kwellingen in het hiernamaals ook boete voor de zonden die u op aarde op u hebt geladen, u zult toch niet het lichtrijk binnen kunnen gaan als u niet door Jezus Christus van uw oerschuld verlost bent. En evenzo zou ook een herhaald leven op de aarde voor u van geen nut zijn, doordat u weer nieuwe schuld toevoegt, terwijl u eerst Jezus moet vinden Die u echter ook in het hiernamaals zult kunnen vinden. Dus is het om die reden niet nodig naar de aarde terug te keren. Steeds weer maak Ik u mensen op deze dwaalleer opmerkzaam, omdat u door deze dwaalleer ook het verlossingswerk van Jezus onderschat. Omdat u door deze dwaalleer uw medemensen wilt laten geloven dat u zelf in staat bent uw schuld af te lossen. En daarom gaat u voorbij aan Jezus, zonder Wie u nooit vrij zult kunnen worden van uw oerschuld. Oerschuld die door ook nog zo grote kwellingen op aarde of in het hiernamaals nimmer teniet kan worden gedaan.

Laat u toch overtuigen van het belang dat u de "weg tot het kruis" moet nemen. Bedrieg uzelf niet met valse verwachtingen, waardoor u uw niet verloste toestand alleen maar verlengt en eindeloos lange tijd in de duisternis smacht. Want Hij alleen is het Licht dat op de aarde neerdaalde, dat u redding heeft gebracht van zonde en dood, als u maar vrijwillig Hem om vergeving van uw schuld vraagt. Als u er maar niet op vertrouwt, uzelf in een volgend leven van uw schuld te kunnen bevrijden en door zo'n geloof uw toestand van duisternis en ellende steeds alleen maar verlengt. Want zonder Jezus Christus en Zijn verlossingswerk zult u voor eeuwig niet tot het licht komen, tot vrijheid en gelukzaligheid. Zonder Jezus Christus kunt u niet vrij worden van uw schuld.

Amen


Mensen uit de prehistorie - Verantwoordelijkheid

Mensen uit de prehistorie - Verantwoordelijkheid

Tijdens eindeloos lange perioden heeft de aarde zich zo ontwikkeld dat ze voor ontelbare levende wezens een verblijfplaats kon zijn, waaraan ze dus haar eigenlijke taak ontleent, vormingscentrum te zijn voor de geest. In deze tijd van ontwikkeling waren de levende wezens nog anders van aard. Ze waren als het ware aan de zich in ontwikkeling bevindende aarde aangepast in zoverre, als een levend wezen tenminste levensmogelijkheden had.

De ontwikkelingsstadia waren erg talrijk en pas in een bepaalde toestand kon de aarde levende wezens op haar oppervlak huisvesten. Hoe verder ze echter in haar ontwikkeling voortschreed, des te talrijker werden die wezens en zo ging de ontwikkeling omhoog, zowel in de uiterlijke vorm van de aarde alsook bij de levende wezens die aan de aarde werden toegewezen met het doel zich positief te ontwikkelen.

Er is een ondenkbaar lange tijd voor nodig geweest. Maar deze ontwikkeling moest plaatsvinden omdat het geestelijke in, op, en boven de aarde eerst de proef moest doorstaan terwijl het gekluisterd was, wat een gebondenheid in welk scheppingswerk dan ook voor het geestelijke betekende. In deze tijd van ontwikkeling had het geestelijke de proef doorstaan, het kon zich langzaam tot een levend wezen ontwikkelen. De levensvoorwaarden waren aanzienlijk zwaarder, maar het handhaafde zich en ontwikkelde zich langzaam tot een soort mens, die echter geheel verschillend was van de huidige mens. Het was een wezen dat nog gehouden was zich te richten naar de wet, dat wil zeggen: het handelde volgens zijn instinct.

Het werd in zekere zin nog geleid zonder dat het zelf een vrije wil en verstand had. Het was een wezen dat wel naar zijn uiterlijke vorm op de mens leek, maar zich verder op het niveau van de dierenwereld bevond, - dat zich gedroeg in overeenstemming met de goddelijke natuurwet en dus alles instinctief deed, zonder zich van zijn handelen bewust te zijn. Dit wezen hoefde zich nog niet te verantwoorden, het leidde zijn leven volgens de wet van "je moet", gedreven door de hem beheersende intelligenties die zich weer in overeenstemming met de goddelijke wil, in die wezens uitten.

Deze levende wezens beantwoordden nog aan de primitieve vormgeving van het aardoppervlak, maar droegen in zekere zin bij tot een verdere ontwikkeling van aarde, doordat ze zich vermenigvuldigden en door hun niet bewuste werkzaamheid de omvorming van het aardoppervlak bespoedigden, zodat dit steeds meer geëigend werd ook levende wezens met een voortschrijdende ontwikkeling te herbergen, tot dan de eerste mensen - uitgerust met vrije wil en verstand - deze aarde als woonplaats kregen toegewezen. Die zich alles op aarde ten nutte konden maken en, onderwezen door God zelf, een bewust leven leidden of zouden moeten leiden, wat de eigenlijke zin en het feitelijke doel van hun belichaming op aarde was.

Nu echter moest de mens zich ook als zodanig voor God verantwoorden voor zijn denken en handelen. Hij had een bepaalde graad van rijpheid bereikt, waarin hij in staat was een leven te leiden volgens Gods wil en in overeenstemming hiermee, was hij er nu ook verantwoordelijk voor hoe hij zijn leven gebruikte, daar het hem helemaal vrij stond al zijn gaven te benutten, maar hem ook de gevolgen van zijn levenswandel in deze belichaming op aarde werden bekendgemaakt en hij nu bijgevolg zijn vrije wil gebruiken kan.

Amen


Het ontstaan van het scheppingswerk "aarde"

Het ontstaan van het scheppingswerk "aarde"

De gang van het geestelijke over de aarde strekt zich uit over eeuwigheden. Want het geestelijke zelf werd tot materie waaruit de aarde en alle scheppingen bestaan. Verharde geestelijke substantie werd door de wil van God tot materie. Zodoende is het gehele scheppingswerk "aarde" alsook alle scheppingen in het gehele universum, de eens door God uitgestraalde geestelijke kracht die als "essentie" door Hem werd uitgestraald, in zichzelf echter zo veranderde, dat ze tenslotte enkel nog maar verharde geestelijke substantie was die nu omgevormd werd tot scheppingen van allerlei aard.

Eindeloze tijden zijn daarvoor nodig geweest, want ook deze omvorming gebeurde in de wettelijke orde. De ontwikkeling van wat nu als bewoonde aarde zichtbaar is, heeft in talloze ontwikkelingsperioden plaats gevonden. Het was geen plotselinge uit God voortgekomen daad van Zijn scheppingsmacht. Want ook deze langzame ontwikkeling had zijn bedoeling. Er werden steeds weer opgeloste geestelijke partikeltjes gevangen en omgevormd. Het was een wordingsproces van ondenkbaar lange tijdsduur, voordat de aarde gevormd was tot een scheppingswerk dat voor het steeds rijper wordende geestelijke tot verblijfplaats en tot een leven in overeenstemming met de natuur kon dienen, zoals het in Gods eeuwig heilsplan was voorzien. En ook dit geestelijke had eindeloze tijden nodig tot het die graad bereikt had waarin het dan als mens over de aarde mocht gaan, met het doel van een laatste voltooiing.

Deze laatste gang over de aarde als mens is maar een moment, in vergelijking met de eeuwig lange tijd van de eerdere ontwikkeling op aarde. Voor God was weliswaar de schepping van iedere vorm het werk van een ogenblik, want door Zijn wil en kracht zet Hij elke gedachte die Hij buiten zich plaatst om, als een bestaand werk. Maar de tegenstand van het eens gevallen geestelijke bepaalde de tijdsduur tot aan de materiële omvorming, want God dwong het Hem weerstrevende geestelijke niet, maar Zijn liefdeskracht nam het zolang gevangen tot het zijn weerstand wat opgaf, om het dan te omhullen naar Zijn plan. Om het dan een of andere vorm te geven waarin het dan een bepaalde werkzaamheid verrichtte die echter zo minimaal was, dat weer eeuwige tijden voorbij gingen tot deze vormen weer langzaam konden oplossen en veranderen.

Voor het ontstaan van de aarde waren dus eindeloos lange tijden nodig, voordat ze door levende wezens kon worden bewoond. En deze wederom maakten de aarde ervoor geschikt na weer een eindeloos lange tijd de mensen als laatste ontwikkelingsoord te dienen. Maar de menselijke ziel was in al haar partikeltjes door de scheppingen heen gegaan. De val in de diepte uit de hoogste hoogte was zo eindeloos geweest dat er ook weer zo'n lange tijd nodig was om uit deze diepte weer zo ver omhoog te stijgen, tot het zelfbewustzijn het wezen weer gegeven kon worden dat nu zijn laatste voltooiing, de laatste gang omhoog mogelijk maakt. Bijgevolg was de schepping nu ontstaan en deze bergt nu dat gevallen geestelijke in een ontelbare hoeveelheid in zich, en dit zal voor zijn terugkeer tot God ook eindeloze tijden nodig hebben. Zodoende is het einde van de schepping nog niet te voorzien.

Maar de "scheppingen" bestaan nu en alles gaat wetmatig zijn weg. Ze worden door steeds nieuwe geestelijke deeltjes bewoond die voortdurend van uiterlijke vorm veranderen en zich steeds verder opwaarts ontwikkelen. Daarom is er ook een voortdurend ontstaan en vergaan van elke materiële schepping te zien. Op die manier worden altijd weer al de scheppingswerken vernieuwd en dienen zo tot uitrijping van het daarin geborgen geestelijke, zoals ze ook de mens tot verdere ontwikkeling dienen, daar zij hem het lichamelijke leven op aarde waarborgen. Zolang het in de scheppingen gebonden geestelijke de vrije wil is afgenomen, gaat ook de opwaartse ontwikkeling zijn door God gewilde weg. Het gebonden geestelijke is dienstig in een of andere vorm en rijpt daardoor langzaam uit.

Zodra echter het geestelijke in het stadium als "mens" over de aarde gaat, bezit het weer de vrije wil en kan in plaats van opwaarts te klimmen ook stil blijven staan of zelfs weer achteruitgaan. Het kan in gebreke blijven in de laatste tijd van zijn ontwikkelingsgang. En deze achteruitgang kan ook daartoe leiden dat het geestelijke in de mens, de ziel, de eens gevallen oergeest, weer in de geestelijke substantie verhardt als voorheen. Met het noodzakelijke gevolg: het nogmaals ontbinden van de ziel in talloze partikeltjes wat dan weer de gang door de materiële scheppingen vereist. En deze nu noodzakelijk geworden ontwikkelingsgang vereist ook weer een ontbinden en omvormen van scheppingswerken van allerlei soort, wat als beëindiging van een aardse periode en het begin van een nieuwe gezien kan worden.

En zo moet u mensen ook proberen te begrijpen dat in de door God vastgestelde tijdsperioden zich aan het scheppingswerk "aarde" zulke gewelddadige omvormingswerken voltrekken, die echter altijd op Gods liefde en wijsheid gegrond zijn en die altijd dienen tot verlossing van het eens gevallen geestelijke. En u moet ook altijd met zo'n ingreep van Gods zijde rekening houden, wanneer de mensen het ware doel van hun bestaan niet meer beseffen. Wanneer zij dus hun aardse leven niet benutten voor het rijpen van hun zielen, voor de laatste voltooiing. Want dit is het enige doel van elk scheppingswerk, dat het de ziel van de mens tot voltooiing brengt, dat het de ziel helpt weer te worden wat zij vanaf het allereerste begin was, namelijk een hoogst volmaakt wezen dat uit Gods liefde is ontstaan, maar in vrije wil van Hem is afgevallen. Het moet weer tot Hem terugkeren en met de gang door al de scheppingen van deze aarde heeft God zelf voor hem de weg geschapen, die de ziel weer terugvoert.

Amen


De Vrije Wil

De vrije wil

Alleen uw wil is doorslaggevend of u de volmaaktheid op deze aarde bereikt. Het gaat in het aardse leven om de vrije wilsbeslissing, niet met betrekking tot aardse vragen of uw houding tot aardse plannen, maar het gaat alleen om uw ziel dat zij juist beslist welke Heer zij boven zich accepteert.

En tot deze beslissing mag de mens door geen enkele zijde gedwongen worden, want nooit kan een vrije wil ontkend worden ofschoon dat steeds van de kant van de mensen uit geprobeerd wordt. Alleen het innerlijke denken van de mens is doorslaggevend, en dat staat onder geen dwang. Daarom kan steeds alleen maar op de mens ingewerkt worden door denkbeelden, gesprekken en gebeurtenissen van menigvuldige aard die nu zijn wil moeten beïnvloeden, en dat wordt geprobeerd vanuit de goddelijke als ook de godsvijandige kant, maar steeds beslist de mens zelf aan welke invloed hij toegeeft, want de wil van de mens is vrij.

En daarom moet hij zich ook zelf verantwoorden welke richting hij zijn wil op laat gaan, want ten behoeve van deze wilsbeproeving heeft de mens zijn bestaan op aarde gekregen, omdat de ziel eenmaal de gevolgen van haar wilsbeslissing moet dragen.

De mens kan in alle levensomstandigheden zijn wil naar God toe keren, maar hij kan zich evenzo aan de tegenstander van God onderwerpen. Nooit kan hij echter zijn medemensen, een wereldlijke macht, God zelf of Zijn tegenstander verantwoordelijk stellen voor zijn wilsbeslissing. Het is de zaak van zijn geheel vrije wil welke richting zijn gedachten opgaan, of zij zich tot God of tot Zijn tegenstander keren.

Maar steeds is hem door God zijn lot zo opgelegd dat hij God gemakkelijk vinden kan wanneer hij Hem maar geen innerlijke weerstand biedt, wat dus door zijn vrije wil bepaald wordt. De mensen echter zijn geneigd een vrije wil te betwisten omdat zij niet altijd kunnen realiseren wat zij willen, maar het gaat niet om wat zij doen maar om wat zij willen. Want tot het doen kunnen zij door de inwerking van geestelijke krachten gehinderd worden, nooit echter tot het willen zelf.

En daarom moet de mens tegenover zichzelf kritiek uitoefenen voor welke richting zijn wil zich uitspreekt, want hij weet dat er in dit aardse leven van hem gevraagd wordt zich tot God te keren. Want God doet hem altijd weer zulke aanwijzingen toekomen, zodat hij niet geheel zonder kennis door het aardse leven gaat. Daar hij echter ook door de tegenstander van God beïnvloed wordt zal het niet uitblijven dat hij moet nadenken, en hij zodoende al tot een beslissing gedwongen wordt.

Dit dus is de strijd tussen licht en duisternis die de mens zelf beslissen moet, wat evenwel zonder de vrije wil van de mens niet denkbaar zou zijn. Want anders zou de strijd alleen tussen de positieve en de negatieve krachten gevoerd worden, waaruit dan een kracht als overwinnaar tevoorschijn zou komen. Maar zo is de strijd tussen "licht en duisternis" niet te verstaan, want het gaat om de ziel van de mens en die beslist zelf over zich in vrije wil.

Daarom is het aardse leven voor de mens een ononderbroken aaneenschakeling van gebeurtenissen, van ervaringen en indrukken die hem tot nadenken aansporen en hem ook in de goede richting kunnen laten denken.

Maar omdat ook Gods tegenstander dat recht gegeven is om voor de ziel te vechten, worden zijn gedachten ook negatief beïnvloed en moet hij een beslissing nemen. En de sterkte van weerstand tegen God is beslissend voor het lot van de ziel na haar lichamelijke dood, een lot dat bovenmate zalig maar ook een buitengewone kwelling kan zijn.

Maar hoe zijn wil zich ook richt, de liefde van God geeft nooit een ziel op. En bereikt zij haar bestemming niet in dit aardse leven, dan vertraagt zij wel haar verlossing een eindeloos lange tijd - maar eenmaal zal haar wil juist beslissen. Want de liefde van God is een kracht waartegen de ziel zich niet voor eeuwig verzet.

Amen


Nieuwe verlossingsperiode

Nieuwe verlossingsperiode

Er is geen grote vooruitgang meer te verwachten op deze aarde. Nog maar weinigen zullen de juiste weg vinden die naar Mij leidt en hem begaan, terug in het vaderhuis. Er zullen wel overal mensen zijn die zich inspannen om voor Mij en mijn rijk te werken, die met innige overgave aan Mij opkomen voor de geloofsvoorschriften die in verschillende kerkelijke organisaties gelden. Ze zullen van goede wil zijn de mensen de waarheid te doen toekomen en het ook doen wanneer mijn geest in hen werkzaam kan zijn zodra ze prediken voor Mij en mijn rijk.

Maar er zijn weinig mensen die de vorming van hun ziel ernstig nemen, wier geloof in Mij hen ook zal doen geloven aan een verantwoording tegenover Mij en die daarom op aarde een bewust leven leiden. Het merendeel is en blijft onverschillig, al worden ze geconfronteerd met nog zulke geweldige sprekers. Al het geestelijke wordt slechts met een superieure glimlach afgedaan, want het komt de mensen als fantasie en onwerkelijk voor en het boeit hen daarom ook niet. Meer vanwege de weinigen moet er nog ijverig werk worden geleverd, want slechts één ziel gered te hebben van de ondergang, haar behoed te hebben voor een herhaalde gang door de scheppingen der aarde, is zo'n geweldig resultaat dat daarom ook geen moeite moet worden gespaard, want zo'n ziel is haar redder, die haar op de goede weg heeft gebracht, eeuwig dankbaar.

Schijnbaar keren veel mensen terug naar het geloof. Maar nog groter is het aantal van hen die afvallen en lichtvaardig hun geloof in Mij laten varen, die ook het verlossingswerk van Jezus Christus niet erkennen als een werk van genoegdoening voor de gehele mensheid. En omdat juist het geloof in Jezus Christus steeds meer afneemt, wordt ook de geestelijke nood steeds groter en ze leidt tenslotte ook tot de ontbinding van het scheppingswerk aarde, omdat het nog diepere wegzinken in de duisternis moet worden verhinderd, wat gebeurt door het ontrukken van het geestelijke dat mijn tegenstander toebehoort, door de hernieuwde kluistering van dat geestelijke in de materiële schepping.

Steeds weer zeg Ik u dit, dat op deze aarde geen geestelijke ommekeer naar het goede is te verwachten, dat er een nieuw verlossingstijdperk begint en dit tegelijk een geestelijke en ook een aardse ommekeer is, want er zal niets blijven bestaan wat op, in en boven de aarde leeft en bestaat, maar alles zal een verandering ondergaan. Er zal een nieuwe aarde ontstaan en deze nieuwe aarde zal weer in wettelijke ordening beginnen, opdat op haar weer een verder ontwikkelen van al het geestelijke is gewaarborgd en dus het proces van het terugvoeren verder gaat in deze wettelijke ordening.

Of u mensen dit gelooft of niet bepaalt niet mijn plan van eeuwigheid, maar u die geen geloof aan mijn informatie zult willen schenken, zult verrast zijn hoe snel de dag aanbreekt waarop de eerste aankondigingen bewaarheid worden, waarop u nog een laatste teken van Mij zult mogen meemaken dat u de waarheid van al dergelijke aankondigingen moet bevestigen. Juist de mensen die menen door hun verstand boven hun medemensen verheven te zijn, loochenen zulke aankondigingen over het einde en ze trekken dus ook de waarheid in twijfel van mijn woord dat rechtstreeks van boven naar de aarde wordt gebracht. Maar wie anders zou wel zo'n gegarandeerde voorspelling kunnen geven dan alleen Hij die alle macht gegeven is en die ook Heer is over alle krachten van de hemel en de aarde?

Zijn woord zult u waarlijk als vast en zeker kunnen aannemen, want Ik spreek niet alleen, maar Ik motiveer voor u alle gebeurtenissen zoals door mijn liefde, wijsheid en macht u aangekondigd, omdat dit nodig is voor de zielen die nog op het laatste ogenblik naar Mij zullen roepen voor het einde komt. Ik wil door mijn voorspellingen niets anders bereiken dan uw verantwoordelijkheidsbewustzijn te wekken dat u kort voor het einde denkt te zijn en u afvraagt hoe u zich wel staande zult kunnen houden voor de ogen van uw God en Schepper. U moet niet degenen geloven die een einde loochenen, die in u mensen de hoop willen wekken op een tijd die zich ten goede verandert, op een geestelijk keerpunt dat nog op deze aarde plaatsvindt, dat alleen maar een ander menselijk geslacht vraagt dat naar mijn wil leeft. Op deze aarde zal zo'n menselijk geslacht niet meer te vinden zijn, want de negatieve materiële ontwikkeling gaat verder en deze alleen is het die een beëindiging van dit tijdperk op aarde tot gevolg heeft.

Want de aarde moet een scholingsplaats van de geest zijn, maar alleen de materie beheerst de gedachten der mensen en daarom zullen ze zelf ook weer tot materie worden die ze boven alles begeren en daarenboven geheel een God vergeten die hun het aardse leven gaf ter wille van een bepaald doel. Dit doel komen de mensen niet na, dit doel wordt ook door de aarde zelf niet meer vervuld, want de hele goddelijke ordening is omver geworpen. De aarde is het rijk van mijn tegenstander geworden, die elke positieve ontwikkeling van het geestelijke wil verhinderen.

En u mensen die nog gelooft aan een geestelijke verandering van de mensen op deze aarde, bent geestelijk blind. Er ontbreekt u elk innerlijk besef, u wordt alleen door uw menselijk verstand geleid iets te beweren en goddelijke openbaringen te loochenen en ze voor te stellen als uiting van de vijandige geest, daar u anders het zelf zou moeten inzien, op welke trede de mensheid is aanbeland. En u zou u liever stil moeten houden wanneer u ook zelf niet aan een einde vermag te geloven, maar niet uw ontbrekend inzicht verraden door verkeerde beweringen die in strijd zijn met mijn voorspellingen. Want ook u zult u daarvoor moeten verantwoorden, want u hindert toch de mensen bij hun zelfbezinning over hun mislukte leven en dus ook bij een ommekeer naar Mij, die nog voor het einde moet plaatsvinden, wil de ziel gered worden van het ontzettende lot van een hernieuwde kluistering in de scheppingen van de aarde.

Amen


De ware kerk van Christus

De ware kerk van Christus

Wie tot mijn kerk behoort, die Ik zelf op aarde heb gesticht, moet ook een levend geloof hebben. Een geloof, dat door de liefde levend is geworden en waardoor het werken van de geest in de mens mogelijk wordt, wat ook weer alleen de liefde teweeg brengt. Mijn kerk zal steeds alleen die mensen als leden omvatten, die zich zo innig met Mij verbonden hebben dat zij mijn tegenwoordigheid bespeuren. Hun geloof is dan ook onwrikbaar en kan niet aan het wankelen worden gebracht, en zal als een rots tegen alle aanvallen van buitenaf standhouden. Daarom sprak Ik de woorden tot Petrus: "Op jou wil Ik mijn kerk bouwen". Want Petrus had een sterk en onwankelbaar geloof, ofschoon hij op zeker ogenblik de beproeving niet doorstond, daar de gebeurtenissen elkaar zo snel opvolgden dat hij zijn zekerheid verloor. Het was echter meer zijn verstand dat geen uitweg zag uit het grootste gevaar, terwijl zijn ziel werd verdrongen en zich verlaten voelde. Maar na deze geloofsbeproeving werd zijn liefde tot Mij steeds dieper en zijn geloof bevestigd. En zo'n geloof vraag Ik van al degenen die tot mijn kerk willen behoren. Dezen zullen dan ook niet meer mijn tegenstander, die ook hun vijand is, ten offer vallen.

Wie tot mijn kerk behoort zal ook steeds de waarheid inzien, en zich van iedere dwaling losmaken. Want in hem werkt nu mijn geest - als teken dat hij lid is van de door Mij gestichte kerk. En waar mijn geest werkt, daar zijn geen onduidelijkheden, geen twijfels en geen verwarde begrippen meer. Want het zal licht zijn, en het denken juist van hem die tot mijn kerk behoort. Deze kerk heeft geen uiterlijke kentekenen nodig. Zij heeft geen organisatievorm nodig, want in alle kerkelijke gemeenschappen zijn mensen die een levend geloof hebben - in liefde leven en daardoor de geest in zich wekken. Zij allen sluiten zich aan bij de kerk van Christus - die in waarheid een zuiver geestelijke verbinding is van hen die zich door de liefde met Mij verenigen. Die alles wat zij doen bewust doen, niet als uiterlijke handelingen die geen betekenis hebben omdat zij louter mechanisch worden uitgevoerd.

U moet levende christen zijn die er zich altijd van bewust zijn hun aardse levensdoel te moeten vervullen, steeds met ijver ernaar strevend uw doel te bereiken en steeds aan Mij toegewijd, opdat Ik zelf de leiding over u kan overnemen en u dan waarlijk ook het doel zult bereiken. Want Ik kan er geen genoegen mee nemen als u alleen de door mensen uitgevaardigde geboden vervult die u door uw opvoeding werden bijgebracht, die zinloos zijn en u geen geestelijke rijpheid opleveren. Als leden van de door Mij gestichte kerk moet u ook steeds mijn ware navolgers zijn. U moet alles wat u overkomt aan leed en moeilijkheden berustend op u nemen, omdat u het ziet als 'n beproeving van uw geloof die u moet doorstaan - als hulpmiddel om de rijpheid van uw ziel te verhogen. Want dat zegt u mijn geest in u, en u ziet ook de reden in van dat wat Ik over u laat komen.

U zult een tweede leven leiden naast uw aardse leven, een leven in verbinding met Mij, uw God en Vader van eeuwigheid - en zo'n leven heeft ook zeker uw volmaaktheid tot gevolg. Deze voltooiing kan daarom iedereen bereiken, onverschillig tot welke geestesrichting hij behoort, als hij maar steeds in levende verbinding met Mij staat en daardoor met de waarheid bekend kan worden gemaakt. Dit vraagt echter steeds een leven in liefde en daardoor een vast levend geloof. En zolang het u mensen aan beide ontbreekt, bent u slechts dode vormen op deze aarde die ook eeuwig niet tot leven kunnen komen. Want wat u ook naar buiten toe doet, brengt geen innerlijke verandering teweeg, die echter zin en doel van het aardse leven als mens is.

Daarom, sluit u aan bij de kerk die Ik zelf op aarde gesticht heb. Ontwaak uit uw doodsslaap, wek de geest in u tot leven doordat u onbaatzuchtig liefdevol werkzaam bent. U zult daardoor ook tot een geloof komen dat onwrikbaar is - dat de hel niet aan het wankelen zal kunnen brengen. En wanneer u zo'n geloof bezit, dan bent u waarlijk Mij nabij, dan bemerkt u mijn tegenwoordigheid, dan zult u ook weer de vermogens terug krijgen die u bezat voor uw afval van Mij. U zult weer volmaakt worden zoals u het van het begin der tijden af aan was, en uw leven zal dan zalig zijn tot in alle eeuwigheid.

Amen


Goed en kwaad - De wet van eeuwigheid

Ook daarover wil Ik u een verklaring geven, want zelfs de geringste twijfel verhindert u de volgende opvatting, dat van Mij uit het kwade in het wezen gelegd werd, recht te zetten. Ik heb nimmer het kwade geschapen, maar Ik wist sinds eeuwigheid dat het kwade in de wereld van de afgevallen geesten ingang zou vinden.

Ik wist van eeuwigheid dat Ik ook als de herkomst van het kwade zou worden beschouwd, omdat Ik van eeuwigheid af weet met welke leugens mijn tegenstander tegen Mij strijden zou om de terugkeer naar Mij tegen te gaan. Maar Ik stuur de mensen steeds weer een licht dat hun opheldering over mijn wezen moet geven. En er zullen ook steeds weer lichtdragers van boven naar de aarde komen om juist deze opvatting recht te zetten.

Mijn wezen is van eeuwigheid goed en is niet in staat ooit een slechte gedachte op mijn voortgebrachte schepselen over te brengen. Dit moet u eerst gezegd worden, opdat u zelf niet aanneemt met alle slechte eigenschappen en begeerten door Mij geschapen te zijn. Want eeuwige tijden was u zo innig met Mij verbonden en u kende in deze staat niets wat tegen het goddelijke inging. U was van gelijke wil als Ik, zodat u onbelemmerd de kracht van mijn liefde ontvangen kon en daardoor onbegrensd gelukzalig was.

Toen nu echter mijn eerst-geschapen geest Lucifer of lichtdrager, van Mij afviel en dus u allen de wilsproef moest afleggen welke heer u de voorkeur geeft, toen u zich in vrije wil echt zou moeten uitspreken, moest u ook zelf kunnen kiezen tussen goed en kwaad. U moest weten dat het kwade van mijn tegenstander uitging, terwijl van Mij alleen maar goede gedachten naar u konden toestromen. Dus Ik gaf u licht: het vermogen om goed en kwaad te onderscheiden. En in dit heldere licht zou u hebben kunnen inzien waar het kwade van was uitgegaan. Ik duldde wel het kwade omdat het nodig was voor de beslissing van uw wil, maar noem het kwade nooit goed. En zo ook moest het wezen een begeerte kunnen bevredigen als het daarnaar verlangde, zelfs al was deze begeerte slecht. Evenzo moest ook het verlangen om goed te zijn in het wezen aanwezig zijn - en dit moet dus zo begrepen worden dat elk verlangen zich ontplooien kan, daar anders een beslissing niet mogelijk is.

Dat de gevallen wezens alleen een slecht verlangen bevredigen wilden komt echter niet daaruit voort dat dit verlangen vanaf het begin uit hen zelf kwam, veeleer heeft mijn tegenwoordige tegenstander pas dit verlangen op zijn aanhang overgedragen. Zodoende moest elk gevoelen voor het wezen mogelijk zijn, het moest begeerten in zich kunnen opwekken. Toch hoeven deze begeerten niet van Mij afkomstig te zijn, wat altijd dan het geval is als deze begeerten slecht zijn, zoals echter ook ieder niet-gevallen wezen een verlangen heeft, dat zich alleen op het goede richt.

Stel bijgevolg het woord "verlangen" in de plaats van "begeerte" - dat eigenlijk hetzelfde betekent - en het zal u begrijpelijk zijn dat elk gevoelen in het wezen van Mij is uitgegaan, maar dat ieder wezen zelf de richting ervan bepaalt. Daarom moet u met alle twijfels, met alle vragen naar Mij komen en Ik zal u niet in zielenood achterlaten. Ik zal u opheldering geven die u van boven wordt aangeboden, zodat u ook zelf van de waarheid overtuigd bent. Want het gaat erom nog veel dwalingen recht te zetten, ook als u gelooft de waarheid te bezitten. Niets blijft onveranderd wat naar nog onvolmaakte mensen komt, al is het nog zo puur van boven uitgegaan.

Daarom openbaar Ik Mij steeds weer opnieuw, om weer de zuivere waarheid naar de aarde te sturen. Daarom kunt u het ook zonder bedenken aannemen, wanneer u alles ernstig onderzoekt. Want de zuivere waarheid van Mij moet de uitwerking hebben dat ze herkend wordt door hen die met een ernstig verlangen naar de waarheid haar aanvaarden.


Reïncarnatie - Ja of nee?

Waar het in u nog donker is zal u van boven licht worden gegeven, want mijn dienaren is opgedragen het licht beschikbaar te stellen aan allen die er naar verlangen. Wat tot verlichting van de geest bijdraagt wordt hun verschaft, opdat zij duidelijk de waarheid van dwaling kunnen onderscheiden en steeds Hem voor ogen houden, die de eeuwige Waarheid zelf is.

u mijn aardse kinderen bent bestemd voor de hoogste zaligheid die Ik u kan bereiden. Maar steeds naar uw eigen wil zal ook uw mate van zaligheid zijn, want uw wil bepaal Ik niet. De hoogste zaligheid veronderstelt echter ook de hoogste eisen aan uw wil. Want om het kindschap van God te bereiken, dat u verzekert van het erfdeel van de Vader, moet u volmaakt zijn zoals ook uw Vader in de hemel volmaakt is. Ik vraag oneindig veel van u stervelingen, maar Ik geef nog oneindig veel meer. Wat Ik van u vraag is uzelf geheel naar mijn wil te voegen en uzelf om te vormen tot een hoge graad van liefde. Oneindig verschillend kan de graad van zaligheid zijn in het eeuwige leven, steeds naar de graad van liefde die u in u laat opvlammen en tot werkzaamheid ontplooit.

Dit werken in liefde bepaalt dus de graad van rijpheid en tevens ook die van de zaligheid, waaruit volgt dat het kindschap van God een volledig leven in liefde op de aarde vereist. Dat het wezen van de mens tijdens het aardse leven omgevormd wordt tot liefde, tot mijn evenbeeld, tot mijn ware kind, voor wie Ik al de zalige vreugden bereid heb zoals Ik het heb beloofd. In een eenmalig leven op de aarde moet die ziel het kindschap Gods bereikt hebben, omdat deze hoge graad van rijpheid in het rijk hierna niet meer bereikt kan worden, ofschoon een wezen ook daar nog tot een nooit gedachte volheid van licht kan komen.

Wel kan een lichtwezen het kindschap van God verwerven, als het ten behoeve van een leidersfunctie zich nogmaals op de aarde in het vlees belichaamt. Wat echter een bijzonder zwaar leven vol leed met zich meebrengt samen met een verlossende taak op aarde, die de aanleiding is van zijn hernieuwde belichaming. Alleen wezens die al een hoge graad van licht bereikt hebben streven een herbelichaming op aarde na, maar enkel uit liefde tot de dwalende mensen, om hun hulp te willen verlenen in tijden van de grootste geestelijke nood.

Daarentegen is iedere lichtontvangende ziel in het geestelijke rijk in zekere mate ook zalig te noemen. En deze zaligheid is voldoende om de wil tot helpen in haar op te wekken voor de wezens die nog in duisternis smachten, en waarvan zij de toestand kennen en willen verbeteren. Er is geen lichtziel die deze wil tot helpen niet in zich heeft, want het ontvangen van licht vereist eerst liefde, en liefde wil zich steeds weer uiten. En ieder buitengewoon werk van liefde in het geestelijke rijk verhoogt de zaligheid van het wezen en zo'n wezen verlangt nooit meer naar de aarde terug. Het ziet immers een groot arbeidsveld voor haar liefdekracht en ondervindt ook de steeds toenemende volheid van licht en zaligheid. En tegen zijn wil in wordt geen wezen weer op de aarde geplaatst omdat dat tegen mijn goddelijke ordening zou zijn. Bovendien is bij wezens met maar een geringe mate van licht deze wil niet aan te treffen. Alleen buitengewoon hoge geestwezens dalen naar de aarde om de bovengenoemde missie te volvoeren. Zodra de ziel maar een geringe graad van inzicht eigen is, kent zij ook de mogelijkheid om zich verder te, ontwikkelen in het geestelijke rijk. Want dan is de liefde in haar ontvlamd anders zou zij nog in totale duisternis verkeren

Is echter een ziel nog geestelijk blind, dan kan het verlangen naar de aarde in haar opduiken. Maar nooit met het doel om tot geestelijke voltooiing te komen. Het is alleen het verlangen naar de materie wat haar naar de aarde drijft, en dat verlangen wordt van mijn kant uit niet vervuld. Want dat verlangen is in het hiernamaals gemakkelijker te overwinnen dan op de aarde, en zonder overwinning van dat verlangen is er geen licht, geen geestelijke vooruitgang. Wie op de aarde verzuimd heeft zich een sprankje inzicht te verwerven, die is ook in het hiernamaals in diepe duisternis en een opnieuw plaatsen van hem op de aarde zou geen daad van erbarmen zijn, wel een handelen tegen mijn eeuwige ordening, die een gestadige vooruitgang nastreeft en iedere achteruitgang door mijn wil uitsluit.

Een herbelichaming zou in dit geval een onrechtvaardige vereffening voor het falen op aarde van de ziel zijn. Het zou geen liefde en genade mijnerzijds zijn, maar een ontzaglijke last voor de ziel, als zij voor de tweede keer de verantwoording op zich zou moeten nemen zonder zekerheid haar doel te bereiken. En zij zou haar doel ook niet bereiken omdat begrijpelijkerwijs de herhaalde belichaming veel hogere eisen aan haar zou moeten stellen, om dat buitengewone voorrecht te vereffenen - terwijl haar wil wederom vrij bleef. En zij zou dan tweemaal een wilsproef moeten afleggen, wat evenzoveel betekenen zou als zou Ik de levenstijd van een mens op aarde verdubbelen en zodoende een bestaande natuurwet omzeilen.

Bovendien zou daardoor een ziel die eenmaal op de aarde gefaald heeft door mijn tegenstanden opnieuw worden gebonden en haar wil verzwakt, want de weg naar Mij, de goddelijke Verlosser, zou haar door de wereld van satan versperd worden, want haar verlangen geldt zowel die wereld alsook de materie. Altijd is alleen de wil van het wezen beslissend, maar deze wil voelt niets voor een hernieuwde plaatsing op aarde als de ziel maar een glimp van inzicht bezit. Een nog geheel in het donker dwalende ziel wordt echter de hernieuwde plaatsing niet toegestaan, omdat mijn wijsheid het gevaar en het meestal vergeefse van een tweede gang over de aarde kent. En mijn liefde bevordert geen achteruitgang maar alleen een vooruitgang.

Mijn wet van eeuwigheid is opbouw en vooruitgang. Van mijn kant uit worden alleen mogelijkheden tot opwaartse ontwikkeling begunstigd, die weliswaar ook zonder succes kunnen blijven - maar dan wel vanwege de vrije wil van het wezen. Een achteruitgang wordt dus alleen veroorzaakt door zijn wil, nooit echter door mijn wil. Enkele gevallen van een weer terugkomen op de aarde hebben hun reden, hoewel men daarom niet aannemen mag dat iedere ziel willekeurig weer tot de aarde terug kan komen, als zij eenmaal deze weg heeft afgelegd - zonder of met weinig succes.

Maar dat de ziel altijd weer gepersonifieerd wordt staat vast, omdat zij haar opwaartse ontwikkeling in het rijk hierna voort moet zetten en dit steeds een haar toegewezen werkzaamheid vereist die zij uitvoert in een nieuwe belichaming op een van de ontelbare scheppingen - die voor het geestelijke dienen als plaats om uit te rijpen. Maar de werkzaamheid en de opdrachten zijn anders van aard dan op de aarde en voor u mensen ook niet begrijpelijk te maken. Steeds blijft het principe van verlossing en voltooiing - de dienende liefde.

Ontelbare mogelijkheden staan Mij ter beschikking om op de zielen die nog onrijp van de aarde heengegaan zijn gunstig in te werken. Het leven op deze aarde was een buitengewone mogelijkheid die succes beloofde; die niet te benutten kan echter nooit meer zodanig worden goedgemaakt dat het wezen dit later kan evenaren door een willekeurig aantal malen weer op de aarde belichaamd te worden, om welke reden de leer van een herbelichaming dus misleidend is. En daarom mag niet uit enkele gerechtvaardigde bijzondere gevallen tot een herbelichaming van iedere ziel op deze aarde geconcludeerd worden, die veel eerder nadelig dan voordelig zou zijn voor de ziel.

De vrije wilsbeslissing van een ziel moet op aarde in een eenmalig leven worden genomen, met de hulp van de goddelijke Verlosser Jezus Christus. Wie Hem afwijst heeft voor zichzelf een buitengewone genadegave verspeeld en hij moet worstelen in het hiernamaals tot hij tot inzicht is gekomen, en daar nog aanspraak maakt op Zijn hulp.

Want de kruisdood van Jezus is van zulk een geweldige betekenis voor de verlossing van al het geestelijke, dat alleen al de wil van de mens om verlost te worden voldoende is. Dat echter een wil die faalt de gevolgen moet dragen: een ontzaglijk moeilijke ontwikkeling omhoog in het geestelijke rijk, of een wegzinken in de diepste diepte, dat weer een gang door de materiële schepping ten gevolge heeft. Dus een reïncarnatie die een zeer kwalijke zaak is, een eindeloos voortgaande smartelijke toestand van kwelling, tot het stadium als mens hem weer de vrije wil brengt en daarmee weer opnieuw de mogelijkheid wilsbeslissingen te nemen.

Geen wezen zal voor eeuwig verloren gaan, maar wanneer het tot zaligheid zal komen bepaalt de wil van de mens zelf. Maar de wet van de eeuwige ordening blijft bestaan, want mijn wijsheid en liefde, die eeuwig en onveranderlijk zijn, liggen er aan ten grondslag.

Amen


Het komen in de wolken – De wegneming

BD.1827

24 februari 1941

Het komen in de wolken – De wegneming (1)

Binnenkort zult u Mij zien komen in de wolken, dan zult u jubelen en juichen en blij zijn dat de schrift wordt vervuld. Dan zullen de rechtvaardigen mijn stem horen die lieflijk in hun oren zal weerklinken. Maar diegenen die Mij verloochenen zullen stom zijn van ontzetting, en voor Mij willen vluchten. Maar het gericht zal hen achterhalen waar zij zich ook zullen bevinden, want als de dag is gekomen die Ik bestemd heb voor de terechtzitting, zal een ieder tot verantwoording worden geroepen en het vonnis niet kunnen ontvluchten.

Maar mijn getrouwen zullen Mij lof en dank toezingen dat Ik Mij aan hen openbaar. Zij zullen tot Mij bidden in geest en waarheid. En als zij Mij geestelijk mogen aanschouwen zullen zij doordrongen zijn van de diepste liefde tot Mij, en voortaan Mij dienen in de innigste overgave. En Ik zal nog veel gewillige en Mij toegenegen dienaren nodig hebben, in de tijd van het gericht.

Ik wil namelijk één gemeente grondvesten en haar een opdracht geven. Ik wil dat de mensen die Mij accepteren en mijn leer verkondigen, zich verenigen. En als zij samenwerken in liefde zal deze gemeente overal de liefde vermeerderen. Ik wil echter uit deze gemeente die mensen afscheiden die intolerant en hovaardig zijn, omdat zij de kleine kudde van mijn gelovigen in gevaar brengen. Want Ik wil te midden van de mijnen zijn, en daarom moet diepe ootmoed en liefde heersen bij de mensen bij wie Ik mijn intrek neem.

En als Ik zal komen in de wolken zal Ik allen tot Mij ophalen die Mij zo innig liefhebben dat hun harten Mij tegemoet snellen. Ik zal hen verplaatsen naar een gebied waar geen leed en ellende meer is, en hen een heerlijk nieuw vaderland tot woonplaats geven. Ik wil de aarde vernieuwen en toebereiden voor de Mij getrouwe dienaren, en zij zullen voortaan werkzaam kunnen zijn naar mijn wil.

Pas dan zal er weer een tijd zijn van vrede op aarde en alle mensen zullen leven in de liefde en Mij, hun God eren en liefhebben. Zij zullen dan waarlijk mijn kinderen zijn tot wie Ik zelf zal neerdalen om met hen het feestmaal te houden. Ik zal ook weer mensen tezamen brengen en hun verbond zegenen, waardoor een nieuw geslacht zal ontstaan dat geestelijk op een hoog niveau staat, en bij voortduring mijn woord aanneemt van Mij. Een geslacht dat zich ootmoedig voor Mij buigt, en toch in de diepste liefde met Mij verbonden is.

Amen


Wat was de mens in ’t allereerste begin?

BD.8401

3 februari 1963

Wat was de mens in ’t allereerste begin?

Ik wil u steeds alleen dit ene in overweging geven dat u van goddelijke oorsprong bent en dat u zich daarom moet beschouwen als door mijzelf uitgestraalde vonken – die eeuwig blijven wat zij waren, namelijk goddelijke schepselen van dezelfde oersubstantie als Ikzelf ben, ook nadat zij zelf totaal waren veranderd en tot wezens werden die zich van alle goddelijke eigenschappen beroofden. Doch deze toestand duurt niet eeuwig, maar verandert ook weer, zodat hun oorspronkelijke natuur weer tevoorschijn komt, zodat ze weer scheppen en werken in alle volmaaktheid zoals Ik, dat ze weer tot mijn evenbeeld worden en dan ook blijven tot in alle eeuwigheid.

Als u er over nadenkt dat u van mijzelf bent uitgegaan, dat het hoogste, volmaakte Wezen u geschapen heeft vanuit Zijn liefde, dan moet u helemaal openbloeien en geen ander verlangen meer hebben dan weer te zijn wat u in het begin was. En uw gebrekkigheid en zwakheid, die u nu inziet moesten u heel nederig laten worden en u tot innig gebed aansporen dat Ik u mag helpen weer zo te worden, dat u zich met Mij verenigen kunt. En waarlijk u zult genaden ontvangen in overvloed, want deze wil opent voor Mij uw hart en Ik kan het nu ook vullen met mijn liefdekracht, die het u nu mogelijk maakt u te veranderen en uw oerwezen weer aan te nemen.

En daaraan moet u altijd weer denken dat u van Mij zelf bent uitgegaan. Dat u de mijne bent en ook blijven zult omdat Ik niets opgeef wat Mij toebehoort. En al heeft het zich ook vrijwillig van Mij afgewend en volhardt het in zijn weerstand tegen Mij, u bent en blijft door Mij eens uitgestraalde liefdekracht die onherroepelijk ook eens weer tot Mij terugstroomt – omdat dit wet is van eeuwigheid.

Maar het eigen besef van uw herkomst zou voor u de terugweg verkorten, want dan beseft u goddelijke schepselen te zijn, dan is dit reeds de eerste schrede op de terugweg tot Mij. Want eens wilde u Mij niet erkennen als uw God en Schepper van eeuwigheid en dat was uw val. Het was hoogmoed die u liet menen de toevoer van mijn kracht te kunnen ontberen, en die zodoende uw ellendige toestand veroorzaakt heeft.

Bent u zich echter in dit aardse leven van uw goddelijke afkomst bewust, dan weet u ook dat u alleen in verbinding met Mij weer licht en kracht kunt ontvangen, dat u alleen als mijn liefdelicht u helder doorstraalt uw goddelijke eigenschappen weer terug kunt winnen en dat het niet onmogelijk is weer in uw oertoestand binnen te gaan. Dat u waarlijk tot goden kunt worden zoals dit in het allereerste begin uw bestemming was. Beschouwt u zichzelf echter als zwervers op aarde zonder doel, als creaturen die net zo als andere scheppingen de wereld bevolken en vergankelijk zijn, dan is uw geest totaal verduisterd en de weg is nog eindeloos lang tot uw uiteindelijke terugkeer, tot vanwaar u bent uitgegaan, tot uw God en Vader van eeuwigheid. Dan zult u ook in het doel van uw leven op aarde geen zin of bedoeling zien. Uw gedachten zijn alleen op het aardse gericht en u geeft zelf uitdrukking aan uw totaal veranderd wezen, door uw verkeerde houding tegenover Mij – uw God en Schepper.

Bezie slechts uzelf en vraag u des te vaker af wat de reden van uw menszijn wel mag zijn. Denk er over na wat u bent en waar u vandaan bent gekomen. Houd uzelf niet voor zo minderwaardig door te denken dat u met uw lichamelijke dood weer vergaat in ’n niets. Want dan stelt u zichzelf nog onder een dier dat niet denken kan, want u gebruikt uw verstand niet dat u gegeven werd. Reeds uw vrije wil en uw verstand moesten een bewijs voor u zijn van een Macht die u schiep en WIER scheppingen van de grootste wijsheid blijk geven.

Deze “Macht” heeft beslist niets gebrekkigs buiten zich geplaatst, maar wezens in hoogste volmaaktheid. Maar u, mensen weet niet dat u die wezens bent die van Mij afvielen. Daarom wijs Ik u steeds weer op uw vrijwillige afval en ook op mijn liefdevolle zorg, om u tot een vrijwillige terugkeer te bewegen.

En daarom alleen probeer Ik u tot nadenken aan te sporen over uzelf, wat u bent en om welke reden u op de aarde leeft. U moet er aan denken welk een wonderwerk van de schepping u zelf bent, hoe kunstig uw lichaam geschapen is en hoe al zijn functies uitermate knap zijn ingericht. Daaraan zou u al moeten zien dat u van goddelijke oorsprong bent en dat uw Schepper een hoogst volmaakt Wezen moet zijn, die buiten zich deze schepselen liet ontstaan, die denken en willen kunnen en daarom tot wat anders bestemd moeten zijn dan alleen maar uw weg over de aarde te gaan en de aardse verplichtingen na te komen – en dan weer te vergaan. En kon u maar tot dit inzicht komen dat uw aardse leven een zin en een doel moet hebben, dan zou u ook moeite doen deze te doorgronden en dan zou ook de weg omhoog voor u verzekerd zijn. Want dan was u zich bewust van uw verantwoordelijkheid en de ene goddelijke eigenschap na de andere zou weer in u boven komen, omdat uw oersubstantie goddelijke kracht is, die u tot het afstand doen van uzelf aanspoort. Dan zult u ook de verbinding met Mij zoeken en Mij dus ook de mogelijkheid geven u weer met mijn liefdekracht te doorstralen – en dan zult u weer zijn wat u was vanaf het begin der tijden.

Amen