Het Boek der Oprechten

Het Boek der Oprechten is vertaald door Ada Hill in het Nederlands en het heeft 91 hoofdstukken en 161 pagina’s op A4 formaat. Ik heb met Ada gesproken en gemaild. Ik ben ervan overtuigd dat zij naar eer en geweten het boek heeft vertaald en zij heeft toestemming gegeven om het hier geheel of gedeeltelijk te kopiëren en te verspreiden. 

Het Boek der Oprechten is te downloaden bij de downloads in de originele zoals mevrouw Hill het heeft gevonden alvorens het te vertalen. Uitsluitend op de website heb ik de eerste zes hoofdstukken staan. 

Vermoedelijke geschiedenis van het Boek der Oprechten

Tijdens het Concilie van Nicea in 325AD zijn er zeer veel geschriften verbrandt. Keizer Constantijn verplichtte dit omdat hij rust wilde creëren in zijn keizerrijk. De vele christelijke religies - toen al - creëerden veel onrust. Daarom had keizer Constantijn dit Concilie verordineerd. Het Boek der Oprechten - dat 2 keer wordt genoemd in de bijbel, te weten in Jozua 10:13 en 2 Samuel 1:18 - is vermoedelijk gedeeltelijk verbrandt en een stuk is herschreven. Hoofdstuk 70 is anders dan Handelingen 7. In het Boek der Oprechten staat dat Mozes de Egyptenaar doodsloeg toen hij 18 jaar was en in de Bijbel staat dat Mozes 40 jaar was.

De hoofdstukken 70 tot en met 78 zijn mijns inziens dus foutief en de verwijzing vanuit 2 Samuel 1:18 is niet meer terug te vinden in het Jasher (het Boek der Oprechten). 

Het Boek der Oprechten, hoofdstuk 1, Adam en Eva en hun kinderen Kain en Abel

1. En God zei: Laat Ons mensen maken naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis. En God schiep de mens naar Zijn eigen beeld.
2. God formeerde de mens van stof uit de aardbodem, en Hij blies in zijn neusgaten de adem des levens, en de mens werd een levende ziel die kon spreken.
3. De Heer zei: Het is niet goed voor de mens om alleen te zijn daarom zal Ik hem een hulp maken.
4. De Heer deed een diepe slaap op Adam vallen, en terwijl hij sliep nam Hij een van zijn en bouwde haar (tot een vrouw) en bracht haar tot Adam, en Adam ontwaakte uit zijn slaap en zie een vrouw stond voor hem.
5. Hij zei: Dit is been van mijn gebeente en zij zal mannin (in het Engels woman) genoemd worden omdat zij uit de man genomen is; en Adam noemde haar Eva want zij is de moeder van alle levenden.
6. God zegende hen en noemde hen Adam en Eva ten dage dat Hij hen schiep, en God zei: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt u en vervult de Aarde.
7. De Here God nam Adam en zijn vrouw, en Hij plaatste hen in de Hof van Eden om die te bewerken en te bewaren; en Hij gebood hen zeggende: Van alle bomen in de hof moogt gij vrijelijk eten, maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads zult gij niet eten want ten sterven.
8. Nadat God hen gezegend en gewaarschuwd had verliet Hij hen, en Adam en zijn vrouw woonden in de Hof overeenkomstig hetgeen de Heer hen geboden had.
9. De slang, die God met hen in de Aarde gemaakt had, kwam tot hen om te verleiden tot overtreding van Gods gebod.
10. En de slang verleidde en overreedde de vrouw om te eten van de boom der kennis, en de vrouw luisterde naar de stem van de slang, en zij zondigde tegen Gods woord, en zij nam van de boom der kennis des goeds en des kwaads en zij at, en zij nam er ook van voor haar man en hij at.
11. Adam en zijn vrouw overtraden Gods gebod, en God wist het, en Hij was zeer vertoornd op hen en Hij vervloekte hen.
12. De Heer God verdreef hen die dag uit de Hof van Eden, om de aardbodem te bewerken waaruit zij genomen waren, en zij gingen wonen ten Oosten van de Hof van Eden; en Adam had gemeenschap met zijn vrouw Eva en zij baarde hem twee zoons en drie dochters.
13. De eerstgeborene noemde zij Kaïn, zeggende: Ik heb een man verkregen van de Heer; en de andere noemde zij Abel want zij zei: In ijdelheid kwamen wij op Aarde en in ijdelheid zullen wij ervan worden weggenomen.
14. De jongens groeiden op en hun vader gaf hen een stuk land; en Kaïn werd een landbouwer en Abel een schaapherder.
15. Na verloop van tijd brachten zij een gepast offer aan de Heer, en Kaïn bracht een offer van de vruchten des lands, en Abel van de eerstelingen zijner schapen en van hun vet, en God sloeg acht op Abel en zijn offer, en een vuur des Heren schoot neer uit de hemel en verteerde het.
16. Maar Kaïns offer zag de Heer niet aan, want hij had minderwaardige vruchten des lands voor de Heer gebracht. Om die reden was Kaïn afgunstig op zijn broeder Abel en hij zocht een voorwendsel om hem te doden.
17. Enige tijd later gingen Kaïn en zijn broeder Abel naar het veld om hun werk te doen; en zij waren beiden in het veld, Kaïn om zijn land te bewerken en te ploegen, en Abel met het weiden van zijn kudde. De kudde liep over het stuk dat Kaïn net had geploegd; dit kon Kaïn daarom niet verkroppen.
18. Kaïn liep boos naar zijn broeder Abel, en hij zei tot hem: Wat is eronder ons dat jij je kudde op mijn land mag weiden?
19. Abel antwoordde zijn broeder Kaïn en zei tot hem:Wat is er onder ons dat jij het vlees van mijn kudde eet en uzelf kleedt met de wol?
20. Ontdoe je daarom van de wol van mijn schapen waarmee je gekleed bent, en vergoed mij hun opbrengst en het vlees dat je hebt gegeten, pas wanneer je dit hebt gedaan zal ik van jouw land afgaan zoals je zegt.
21. Kaïn zei tot zijn broeder Abel: Als ik je vandaag dood, wie zal dan je bloed van mij opeisen?
22. Abel antwoordde Kaïn, zeggende: God, die ons op Aarde maakte, zal mij zeker wreken, en Hij zal mijn bloed van u opeisen indien gij mij zoudt doden, want de Heer is de rechter en scheidsrechter, en Hij zal de mens vergelden overeenkomstig het kwaad dat hij doet, en de slechte mens overeenkomstig de slechtheid die hij op Aarde doet.
23. Indien gij mij nu hier zoudt doden, dan weet God zeker je geheime bedoelingen, en zal u oordelen voor het kwaad dat gij mij verklaarde te zullen aandoen.
24. Toen Kaïn de woorden hoorde die zijn broer Abel had gesproken, werd hij zeer vertoornd op zijn broeder Abel vanwege deze uiteenzetting.
25. Kaïn stond snel op, nam het ijzer van zijn ploeg, sloeg daarmee plotseling zijn broer en doodde hem, en Kaïn vergoot het bloed van zijn broer Abel op de Aarde, en het bloed van Abel stroomde op de Aarde vlak voor de kudde.

26. Hierna had Kaïn er berouw van dat hij zijn broer had gedood, en hij was erg bedroefd, en hij beweende hem en het hinderde hem buitengewoon.
27. Kaïn stond op, en groef een gat in de grond waarin hij zijn broeders lichaam legde, en hij bedekte het met aarde.
28. De Heer wist wat Kaïn had gedaan met zijn broeder, en de Heer verscheen aan Kaïn en zei tot hem:Waar is uw broeder Abel die bij u was?
29. Kaïn deed alsof hij het niet wist, en zei: Ik weet het niet, ben ik mijn broeders hoeder? De Heer vraagt hem:Wat heb je gedaan? De stem van je broeders bloed roept tot Mij vanaf het stuk land waar je hem hebt gedood.
30. Je hebt je broer gedood, en doet alsof Ik je noch zag noch op de hoogte was van al je daden.
31.Want je doodde je broer uit ondeugd en omdat hij juist en rechtvaardig tot je sprak, en daarom ben je vervloekt van het stuk grond dat zijn mond heeft opengedaan om het door jouw toedoen vergoten bloed van je broeder te ontvangen en waarin je hem hebt begraven.
32. En het zal zijn dat wanneer u dat stuk land zult bewerken, het u niet meer zijn volle opbrengst zal geven zoals aanvankelijk, want de grond zal doornen en distelen voortbrengen, en gij zult zwervende en dolende zijn op Aarde tot de dag van uw dood.
33. Kaïn ging uit van het gezicht des Heren vanaf de plaats waar hij zich bevond, en hij ging zwervende en dolende naar het land ten Oosten van Eden, hij en al de zijnen met hem. 
34. Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw in die dagen, en zij werd zwanger en baarde een zoon, en hij noemde hem Henoch, zeggende: In die tijd begon de Heer mij rust en vrede te geven op Aarde.
35. In die tijd begon Kaïn ook een stad te bouwen. Hij bouwde de stad en noemde die stad Henoch naar zijn zoon Henoch; want in die dagen had de Heer hem rust gegeven op Aarde, en hij zwierf en doolde niet meer zoals aanvankelijk.
36. Aan Henoch werd Hirad geboren, en Hirad verwekte Mechujaël en Mechujaël verwekte Methusalem.

Het Boek der Oprechten, hoofdstuk 2, geboorte van Seth in het jaar 130 tot en met Henoch in het jaar 622

1. Het was in het 130e levensjaar van Adam op Aarde, dat hij opnieuw gemeenschap had met zijn vrouw Eva, en zij werd zwanger en baarde een zoon naar zijn gelijkenis en naar zijn beeld, en zij noemde hem Set, zeggende: Omdat God mij een ander zaad heeft gegeven in de plaats van Abel, want Kaïn heeft hem gedood.
2. Set leefde 105 jaren, en hij verwekte een zoon; en Set noemde zijn zoon Enos, zeggende: Omdat in die tijd de zonen der mensen zich begonnen te vermenigvuldigen en hun zielen en harten te kwellen door zonde en opstand tegen God.
3. Het was in de dagen van Enos dat de zonen der mensen doorgingen met opstand en zonde tegen God, met het doen toenemen van de toom des Heren tegen de zonen der mensen.
4. De zonen der mensen dienden andere goden, en zij vergaten de Heer die hen op Aarde had gemaakt: en in die dagen maakten de zonen der mensen beelden van brons en ijzer, hout en steen, en knielden daarvoor neer en dienden deze.
5. Iedereen maakte zijn eigen god en knielde daarvoor neer, en de zonen der mensen trokken zich niets aan van de Heer gedurende alle dagen van Enos en zijn kinderen; en de Heer was vertoornd op de werken en gruwelen die zij op Aarde pleegden.
6. De Heer overviel hen met de wateren van de rivier Gihon die overstroomde. Hij verstrooide en verteerde hen, en Hij vernietigde het derde deel der Aarde, en desalniettemin bekeerden de zonen der mensen zich niet van hun slechte wegen, en hun handen bleven er naar staan om kwaad te bedrijven in de ogen des Heren.
7. In die dagen werd er niet gezaaid en geoogst op de Aarde; en er was geen voedsel voor de zonen der mensen en er was grote hongersnood in die dagen.
8. Uit het zaad dat zij in die dagen in de grond zaaiden groeiden slechts doornen, distels en doornstruiken; zulks overeenkomstig Gods vervloeking van de aardbodem sedert de dagen van Adam wegens Adams zonde tegen de Heer.
9. Toen de mensen bleven doorgaan met opstand en zonde tegen God, en met het verderven van hun wegen, toen werd ook de Aarde verdorven.
10. Enos leefde 90 jaren en hij verwekte Kenan. 
11. Kenan groeide op en hij was 40 jaren oud, en hij werd verstandig en had kennis en bedrevenheid in alle wijsheid, en verstandig man en had kennis van zaken in alle wijsheid, en met zijn wijsheid regeerde hij over goede en boze geesten.
12. Kenan wist door zijn wijsheid dat God de zonen der mensen zou vernietigen voor hun zonden op Aarde, en dat de Heer op het einde der dagen de wateren van de zondvloed over hen zou brengen.
13. In die dagen schreef Kenan op steentabletten over wat er in de toekomst zou geschieden, en hij borg deze op in zijn schatkamer.

14. Kenan regeerde over de gehele Aarde, en hij bekeerde enige van de zonen der mensen tot de dienst Gods.
15. Toen Kenan 70 jaren oud was verwekte hij drie zonen en twee dochters.
16. Deze zijn de namen van Kenans kinderen; de naam van de eerstgeborene Mahalalel, de tweede Enan, en de derde Mered, en hun zusters waren Ada en Zilla; deze zijn de vijf kinderen van Kenan die hem werden geboren.
17. Lamech, de zoon van Methusalem, verzwagerde zich met Kenan, en nam zich zijn twee dochters tot vrouwen, en Ada werd zwanger en baarde Lamech een zoon, en zij noemde hem Jabal.
18. Ada werd opnieuw zwanger en baarde een zoon, en noemde hem Jubal; en haar zuster Zilla was onvruchtbaar in die dagen en had geen nakomelingschap.
19.Want in die dagen begonnen de zonen der mensen te zondigen tegen God, en de geboden te overtreden die Hij Adam geboden had, om vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen op Aarde.
20. Enigen van de zonen der mensen lieten hun vrouwen iets drinken dat hen onvruchtbaar maakte, opdat zij hun figuur zouden behouden en opdat hun knappe uiterlijk niet zou verdwijnen.
21. Toen de zonen der mensen dit sommigen van hun vrouwen lieten drinken, toen dronk Zilla met hen.
22. De barende vrouwen waren afschuwelijk in de ogen van hun echtgenoten, alsof zij weduwen waren van levende echtgenoten, want dezen waren slechts gehecht aan de onvruchtbare vrouwen.
23. Tenslotte toen Zilla oud werd, opende de Heer haar baarmoeder.
24. Ze werd zwanger en baarde een zoon en zij noemde hem Tubal-Kaïn, zeggende: Nadat ik was verwelkt verkreeg ik hem van de Almachtige God.
25. Ze werd opnieuw zwanger en baarde een dochter, en zij noemde haar Naäma, want zij zei: Nadat ik was verwelkt verkreeg ik plezier en vreugde.

26. Lamech was oud "en bejaard, en zijn ogen waren dof zodat hij niet kon zien, en zijn zoon Tubal-Kaïn leidde hem, en op een dag ging Lamech naar het veld met zijn zoon Tubal-Kaïn, en toen zij in het veld liepen kwam Adams zoon Kaïn naar hen toe; want Lamech was erg oud en kon niet goed zien, en zijn zoon Tubal-Kaïn was erg jong.
27. Tubal-Kaïn vroeg zijn vader om zijn boog te spannen, en met de pijlen trof hij Kaïn die nog ver weg was, en hij doodde hem, want hij leek hen een beest te zijn.
28. De pijlen drongen in Kaïns lichaam, hoewel hij nog veraf was; hij viel op de grond en stierf.
29. De Heer vergold hiermee Kaïns kwaad in overeenstemming met het kwaad dat hij had bedreven met zijn broer Abel, overeenkomstig het woord des Heren dat Hij had gesproken.
30. Het geschiedde toen Kaïn was gestorven, dat Lamech en Tubal gingen kijken wat voor een beest zij hadden gedood, en zie hun grootvader Kaïn lag dood op de grond.
31. Lamech was erg bedroefd dat hij dit had gedaan, en door in zijn handen te klappen trof hij zijn zoon en veroorzaakte daarmee zijn dood.
32. De vrouwen van Lamech hoorden wat Lamech had gedaan, en zochten hem te doden.
33. De vrouwen van Lamech haatten hem van die dag af omdat hij Kaïn en Tubal-Kaïn had gedood, en de vrouwen van Lamech zonderden zich van hem af en wilden in die dagen niet naar hem luisteren.
34. Lamech kwam tot zijn vrouwen, en hij dwong hen om naar hem te luisteren betreffende deze zaak.
35. Hij zei tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem gij vrouwen van Lamech, neemt ter ore mijne rede, want jullie dachten en zeiden dat ik een man doodsloeg om mijne wonden en een kind om een striem hoewel zij geen geweld hadden gebruikt, maar jullie moeten beseffen dat ik een oude grijsaard ben met slechte ogen die niet goed meer zien en dat ik dit onbewust heb gedaan.
36. De vrouwen van Lamech luisterden naar hem in deze zaak, en keerden naar hem terug op het advies van hun (stam) vader Adam, maar zij baarden hem van toen af aan geen kinderen meer, wetend dat Gods toorn tegen de zonen der mensen toenam in die dagen, om hen te vernietigen met de wateren van de zondvloed voor hun slechte daden.
37. Mahalaleël de zoon van Kenan leefde 65 jaren en hij verwekte Jered; die leefde 162 jaren en verwekte Henoch.

Het Boek der Oprechten, hoofdstuk 3, Henoch verwekt Methusalem en vaart ten Hemel

1. Henoch leefde 65 jaren en hij verwekte Methusalem; en Henoch wandelde met God nadat hij Methusalem had verwekt, en hij diende de Heer, en hij verachtte de slechte wegen der mensen.
2. De ziel van Henoch ging geheel op in de onderrichting des Heren, in kennis en begrip; en hij trok zich verstandig terug van de zonen der mensen, en zonderde zichzelf gedurende vele dagen voor hen af.
3. Na verloop van vele jaren, terwijl hij de Heer diende, verscheen er een engel des Heren voor zijn aangezicht in het huis waar hij bad. Deze engel des Heren riep vanuit de hemel tot Henoch. Henoch zei: Hier ben ik.
4. Hij zei: Sta op, ga uit uw huis en van de plaats waar gij uzelf hebt afgezonderd, en verschijn aan de zonen der mensen om hen te onderrichten in de wegen die zij behoren te bewandelen, en in de werken die zij moeten volbrengen om de weg des Heren te bewandelen.
5. Henoch stond op en overeenkomstig met het woord des Heren ging hij uit zijn huis, van zijn plaats en de kamer waarin hij was verborgen, en hij ging naar de zonen der mensen en stelde hen in kennis met de geboden des Heren.
6. Hij beval die geboden bekend te maken overal waar de zonen der mensen woonden, zeggende:Waar is de mens die de wegen des Heren wil leren kennen en de goede werken? Laat hem tot Henoch gaan.
7. Alle zonen der mensen kwamen toen tot hem, want allen die dit wensten gingen tot Henoch. Henoch regeerde over de zonen der mensen overeenkomstig het woord des Heren, en zij kwamen en bogen voor hem en zij hoorden zijn woord.
8. De Geest Gods was op Henoch, en hij onderwees al zijn mensen in Gods wijsheid en in Zijn wegen. De zonen der mensen dienden de Heer alle de dagen van Henoch, en zij kwamen om zijn wijsheid te horen.
9. Alle koningen van de zonen der mensen, allen met hun vorsten en rechters, kwamen tot Henoch toen zij van zijn wijsheid hoorden, en zij bogen voor hem neer, en zij vroegen Henoch om ook over hen te regeren, waarin hij toestemde.
10. Zij kwamen in vergadering bijeen, 130 koningen en vorsten, en zij maakten Henoch koning over hen, en zij waren allen onder zijn invloed en bevel.
11. Henoch onderwees hen wijsheid, kennis en de wegen des Heren; en hij zorgde voor vrede tussen hen, en er was vrede op de gehele Aarde gedurende het leven van Henoch.
12. Henoch regeerde 243 jaren over de zonen der mensen, en hij deed zijn volk recht en rechtvaardigheid wedervaren, en hij leidde hen in de wegen des Heren.
13. Deze zijn de geslachten van Henoch: Methusalem, Eliza, en Elimelech, drie zonen; en hun zusters waren Melka en Naäma, en Methusalem leefde 187 jaren en hij verwekte Lamech.
14. Het was in het 56e levensjaar van Lamech toen Adam stierf; 930 jaren oud was hij bij zijn dood. En zijn twee zonen, met Henoch en Methusalem, begroeven hem met veel pracht en praal, zoals bij de begrafenis van koningen, in de spelonk die God hem had aangewezen.
15. Op die plek rouwden en weenden alle zonen der mensen om Adam; dit werd daarom een gewoonte onder de zonen der mensen tot op deze dag.
16. Adam stierf omdat hij had gegeten van de boom der kennis; hij en zijn kinderen na hem, zoals de Heer had gesproken.
17. Het was in het jaar van Adams dood, dat is het 243e regeringsjaar van Henoch, toen Henoch besloot om zich te gaan afzonderen van de zonen der mensen. Dit om zich zoals vroeger te verbergen, teneinde de Heer te dienen.
18. Henoch deed aldus, maar verborg zich niet geheel voor hen, maar bleef drie dagen weg van de zonen der mensen en ging dan weer voor een dag naar hen toe.
19. Gedurende de drie dagen dat hij in zijn kamer was, bad hij tot de Heer zijn God en prees Hem tot de dag dat Hij weer aan Zijn onderdanen verscheen. Hij onderwees hen in de wegen des Heren, en alles wat zij hem vroegen over de Heer vertelde hij hen.
20. Op deze wijze handelde hij gedurende vele jaren, en daarna verborg hij zich gedurende zes dagen en verscheen aan zijn volk eens in de zeven dagen; en daarna eens in de maand, en daarna eens per jaar, totdat alle koningen, vorsten en zonen der mensen hem zochten, en opnieuw Henochs gelaat wilden zien en om zijn woord te horen; maar dat konden zij niet omdat alle zonen der mensen erg bevreesd waren voor Henoch, en zij waren bang om tot hem te gaan wegens de goddelijke uitstraling van zijn gelaat, daarom kon niemand naar hem opzien zonder bevreesd te zijn dat hij zou worden bestraft met de dood.
21. Alle koningen en vorsten besloten om de zonen der mensen bij elkaar te verzamelen, en tot Henoch te gaan, menende dat zij allen tot hem konden spreken op de dag dat hij aan hen zou verschijnen, en zo deden zij.
22. De dag naderde dat Henoch verscheen en zij waren allen verzameld en liepen op hem toe, en Henoch sprak de woorden des Heren en hij onderwees hen wijsheid en kennis, en zij bogen voor hem neer en zij zeiden: Leve de koning, leve de koning
23. Na enige tijd, terwijl de koningen en vorsten en de zonen der mensen spraken met Henoch, die hen onderwees in de wegen des Heren, riep er een engel des Heren uit de hemel tot Henoch. De engel vroeg Henoch om met hem naar de hemel te gaan om daar te regeren over de zonen Gods, zoals hij op Aarde had geregeerd over de zonen der mensen.
24. Toen Henoch dit hoorde verzamelde hij alle inwoners der Aarde, en leerde hen wijsheid en kennis en gaf hen Goddelijke geboden, en zei tot hen: Ik ben verzocht om ten hemel te varen, maar ik weet niet op welke dag ik weg zal gaan.
25. Daarom zal ik u wijsheid en kennis leren en zal u alle voorschriften en handelwijze geven voor ik u op aarde verlaat. En aldus voerde hij uit.
26. Hij bracht hen uitgebreide kennis en gaf hen voorschriften. Hij berispte hen, en gaf hen inzettingen en straffen die moesten worden nageleefd op Aarde. Hij zorgde voor vrede onderling en onderwees hen over het eeuwige leven. Hij woonde enige tijd bij hen terwijl hij hen al deze dingen leerde.
27. Terwijl de zonen der mensen bij Henoch waren die hen toesprak sloegen ze hun ogen op en zagen iets wat leek op een groot paard dat uit de hemel neerdaalde, en het paard bewoog voort in de lucht.
28. Ze vertelden Henoch wat zij hadden gezien, en Henoch zei tot hen: Dit paard daalt voor mij op Aarde neer want de tijd is gekomen om u te verlaten en u mij niet meer zult zien.
29. Het paard kwam naar beneden en stond voor Henoch, en alle zonen der mensen die bij Henoch waren zagen het.
30. Henoch liet een stem uitgaan, zeggende: Waar is de mens die er een lust in heeft om de wegen te kennen van de Heer zijn God, laat hem vandaag nog tot Henoch komen voor hij van ons weggenomen wordt.
31. Alle zonen der mensen waren die dag verzameld en gekomen tot Henoch; en alle koningen der Aarde met hun vorsten en raadgevers bleven bij hem die dag; en Henoch leerde de zonen der mensen toen wijsheid en kennis, en gaf hen Goddelijke voorschriften; en hij gebood hen om de Heer te dienen en in Zijn wegen te wandelen alle de dagen huns levens, en hij ging voort om vrede tussen hen te scheppen.
32. Daarna stond hij op en reed op het paard; en hij ging weg en alle zonen der mensen liepen achter hem aan, ongeveer 800.000 mensen; en zij gingen een dagreis met hem mee.
33. Op de tweede dag zei hij tot hen: Keer terug naar uw tenten, waarom wilt gij meegaan? Misschien zou u sterven. En sommigen van hen verlieten hem. Zij die bij hem bleven gingen zes dagreizen met hem mee. Henoch zei elke dag opnieuw tegen hen: Keer terug naar uw tenten opdat u niet zult sterven. Maar zij wilden niet terugkeren en bleven met hem meegaan.
34. Op de zesde dag bleven er sommigen achter hem aanhangen en zij zeiden tot hem: Wij zullen met u meegaan naar de plaats waar gij heengaat; zolang de Heer leeft zal slechts de dood ons scheiden.
35. Ze drongen zo sterk aan om met hem mee te gaan dat hij ophield om met hen te spreken; en zij liepen achter hem aan en wilden niet terugkeren.
36. De koningen die terugkeerden hielden een volkstelling om te weten hoeveel mensen er bij Henoch waren gebleven. En het was op de zevende dag dat Henoch ten hemel voer in een wervelwind, met vurige paarden en rijtuigen van vuur.
37. Op de achtste dag bevalen de koningen om het aantal mensen dat bij Henoch was gebleven terug te brengen van de plaats waar hij ten hemel was gevaren.
38. Alle koningen gingen naar die plaats, en zij vonden daar de grond bedekt met sneeuw, en op de sneeuw lagen grote hagelstenen. Zij zeiden tot elkaar: Kom, laten wij ons door die sneeuw heenslaan om te zien of de mensen die bij Henoch zijn gebleven dood zijn, en nu onder de sneeuw liggen. Zij zochten en konden hen niet vinden omdat Henoch ten hemel was gevaren.

Het Boek der Oprechten hoofdstuk 4, Henoch 365 jaar tot en met Noach's uitverkiezing door God

1. En al de dagen dat Henoch op Aarde leefde waren 365 jaren.
2. Henoch was ten hemel gevaren, en alle koningen der Aarde kwamen bijeen en namen zijn zoon Methusalem en zalfden hem, en lieten hem regeren over hen in de plaats van zijn vader.
3. Methusalem handelde rechtvaardig in Gods ogen en deed zoals zijn vader Henoch hem had geleerd. Gedurende zijn gehele leven leerde hij met kennis de zonen der mensen evenzo wijsheid en de vreze Gods, en hij week daar niet van de goede weg af hetzij naar rechts of naar links.
4. Doch in de latere dagen van Methusalem keerden de zonen der mensen zich af van God, zij verdierven de Aarde, zij beroofden en plunderden elkaar, en zij kwamen in opstand tegen God en zij zondigden en zij verdierven hun wegen, en zij wilden niet luisteren naar de stem van Methusalem, maar kwamen tegen hem in opstand. 
5. De Heer was ontzettend vertoornd op hen, en de Heer begon in die dagen opnieuw met de vernietiging van het gezaaide, zodat er noch gezaaid noch geoogst werd op de Aarde.
6. Want wanneer zij de grond bezaaiden om te voorzien in voedsel voor hun onderhoud, zie, doorns en distels wiesen op die zij niet hadden gezaaid.
7. Toch bekeerden de zonen der mensen zich niet van hun boze wegen, en hun handen stonden ernaar om kwaad te doen in de ogen Gods, en zij tartten de Heer op hun boze wegen, en de Heer was erg vertoornd, en het berouwde Hem dat Hij de mens had gemaakt.

8. Hij dacht eraan om hen te vernietigen en uit te wissen en Hij deed aldus.
9. In die dagen toen Lamech de zoon van Methusalem 168 jaren oud was, toen stierf Set de zoon van Adam.
10. Alle dagen dat Set leefde waren 912 jaren, en hij stierf.
11. Lamech was 180 jaren oud toen hij Asmua, de dochter van zijn oom Eliza de zoon van Henoch nam, en zij werd zwanger.
12. In die tijd bezaaiden de zonen der mensen de grond, en dit leverde een weinig voedsel op; toch bekeerden de zonen der mensen zich niet van hun boze wegen, en zij zondigden en stonden op tegen God.
13. De vrouw van Lamech werd zwanger en baarde hem een zoon in die tijd, bij de jaarwisseling.
14. Methusalem noemde hem Noach, zeggende: De Aarde was in mijn dagen rustig en vrij van"verdorvenheid. En"zijn vader Lamech noemde hem Menachem, zeggende: Deze zal ons bemoedigen bij ons werk en ons armzalig geploeter op de Aarde die God heeft vervloekt.
15. Het kind groeide op en werd gespeend, en hij wandelde in de wegen zijn voorvader Methusalem, volledig en oprecht voor God.
16. Maar alle zonen der mensen weken af van de wegen des Heren. In die dagen toen zij zich op Aarde vermenigvuldigden leerden ze elkaar hun slechte gewoonten en gingen voort met zondigen tegen de Heer.
17. Iedereen maakte zichzelf een god, en een ieder beroofde en plunderde zijn naaste en zijn verwanten en zij verdierven de Aarde die vol van geweld werd.
18. Hun rechters en autoriteiten gingen naar de dochters der mensen en namen hun vrouwen met geweld van hunne echtgenoten naar het hun uitkwam, en de zonen der mensen namen in die dagen van het vee, van de beesten des velds en het gevogelte des hemels, en leerden de vermenging der soorten om de Heer te tarten; en God zag de gehele Aarde en haar met de verdorvenheid. Alle vlees van mens en dier op Aarde degenereerden.
19. De Heer zei: Ik zal de mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van de aardbodem, ja van de mens tot het gevogelte des hemels, tezamen met het vee en de beesten des velds, want het berouwt Mij dat Ik hen gemaakt heb.
20. Alle nog rechtvaardige mensen, die wandelden in de wegen des Heren, stierven nog voordat de Heer het door Hem aangekondigde onheil over de mensen bracht. De Heer wilde dat ze het onheil niet zouden meemaken.
21. Noach vond genade in de ogen des Heren, en de Heer koos hem en zijn kinderen uit om uit hen kroost op Aarde te laten verwekken.

Het Boek der Oprechten hoofdstuk 5, Noach 84 jaar tot en met de dood van Methusalem 969 jaar oud

1. Het was in het 84e levensjaar van Noach dat Enos de zoon van Set stierf; hij was 905 jaar oud bij zijn dood.
2. In het 179e levensjaar van Noach stierf Kenan de zoon van Enos, en alle de dagen van Kenan waren 910 jaren, en hij stierf.
3. In het 234e levensjaar van Noach stierf Mahalalel de zoon van Kenan, en de dagen van Mahalalel waren 895 jaren en hij stierf.
4. Jered de zoon van Mallalalel stierf in die dagen, in het 366e levensjaar van Noach; en alle de dagen van Jered waren 962 jaren, en hij stierf.
5. Allen die de Heer volgden stierven in die dagen, voordat zij het onheil zagen dat God aankondigde op Aarde te zullen doen komen.
6. Na verloop van vele jaren, in het 480e levensjaar van Noach, toen al die mensen die de Heer volgden gestorven waren en onder de zonen der mensen slechts Methusalem was overgebleven, toen sprak God tot Noach en Methusalem, zeggende:
7. Spreekt en maakt bekend aan de zonen der mensen, zeggende: Aldus spreekt de Heer, bekeert u van uw boze wegen en laat af van uw werken, en de Heer zal berouw hebben van het onheil dat Hij over u aankondigde, zodat het niet zal geschieden.
8. Want aldus zegt de Heer: Zie, Ik geef u een periode van 120 jaren; indien gij u tot Mij bekeert en aflaat van uw boze wegen, dan zal Ik Mij ook afkeren van het onheil dat Ik aankondigde, en het zal niet geschieden, zei de Heer.
9. Noach en Methusalem spraken alle de woorden des Heren tot de zonen der mensen, dag aan dag, aldoor maar tot hen sprekende.
10. Maar de zonen der mensen wilden niet naar hen luisteren, noch hun oren neigen naar hun woorden, en zij waren hardnekkig.
11. De Heer gaf hen een periode van 120 jaren, zeggende: Indien zij zich bekeren, dan zal God berouw hebben van het onheil en de Aarde niet verderven.
12. Noach de zoon van Lamech onthield er zich van om een vrouw te nemen in die dagen en kinderen te verwekken, want hij zei: God zal zeker de Aarde verderven, waartoe zal ik dan kinderen verwekken?
13. Noach was een rechtvaardig mens, hij was volmaakt in zijn geslacht, en de Heer koos hem uit om uit hem kroost op Aarde te doen verwekken.
14. De Heer zei tot Noach: Neem een vrouw tot u en verwek kinderen, want Ik heb gezien dat gij rechtvaardig zijt in dit geslacht.
15 .En gij zult kroost verwekken, en uw kinderen met u, in het midden der Aarde; en Noach ging en nam een vrouw, en hij koos Naäma de dochter van Henoch, en zij was 580 jaren oud.
16. Noach was 490 jaren oud toen hij Naäma als vrouw nam.
17. Naäma werd zwanger en baarde een zoon, en hij noemde hem Jafet, zeggende: God heeft mij op Aarde verhoogd; en zij werd opnieuw zwanger en baarde een zoon, en hij noemde hem Sem, zeggende: God heeft mij een overschot gegeven om kroost te verwekken in het midden der Aarde.
18. Noach was 502 jaren oud toen Naäma Sem baarde, en de jongens groeiden op en wandelden in de wegen des Heren, in alles wat Methusalem en hun vader Noach leerden. 
19. Lamech de vader van Noach stierf in die dagen; toch wandelde hij niet met zijn gehele hart in de wegen zijns vaders, en hij stierf in het 595e levensjaar van Noach.
20. Alle de dagen van Lamech waren 777 jaren toen hij stierf.
21. En alle de zonen der mensen die de Heer kenden stierven in het jaar voordat de Heer onheil over hen bracht; want de Heer wilde dat zij stierven opdat zij niet het onheil zouden zien dat God over hun broeders en verwanten zou brengen zoals Hij had verkondigd te zullen doen.
22. In die tijd zei de Heer tot Noach en Methusalem: Ga van nu af aan verkondigen aan de zonen der mensen alle de woorden die Ik tot u sprak in die dagen, misschien zullen zij zich bekeren van hun boze wegen, en Ik zal dan berouw hebben van het onheil en het niet laten komen.
23. Noach en Methusalem vertelden van toen af aan tot de oren van de zonen der mensen alles wat God omtrent hen had gesproken.
24. Maar de zonen der mensen wilden niet luisteren, en evenmin wilden zij hun oren neigen naar al hun verklaringen.
25. Het was hierna dat de Heer tot Noach zei: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen vanwege hun boze daden, en zie Ik zal de Aarde verderven.
26. Neemt gij Goferhout, en ga op een bepaalde plaats een ark maken, en geef die daar een plaats,
27. Gij zult die aldus maken: een lengte van 300 ellen, een breedte van 50 ellen, en een hoogte van 30 ellen.
28. Gij zult er een deur in maken in een opening in haar zijde, en gij zult haar afwerken tot een ei van boven, en haar van binnen en van buiten met pek bestrijken.
29. En zie, Ik zal de watervloed over de Aarde brengen, en alle vlees van onder de hemel zal worden verdelgd, alles wat op de Aarde is zal omkomen.
30. Gij en uw gezin zult van al wat leeft twee paren, mannetje en wijfje, in de ark brengen, om daaruit kroost te laten verwekken op Aarde.
31. Verzamel alle voedsel dat wordt gegeten door de dieren, opdat er voedsel zij voor u en voor hen.
32. Gij zult voor uw zonen drie maagden kiezen uit de dochters der mensen, en zij zullen vrouwen zijn voor uw zonen.
33. En Noach stond op en hij maakte de ark ter plaatse waar God hem dit had geboden, en Noach deed wat God hem had geboden.
34. In zijn 595e jaar begon Noach de ark te bouwen, en hij bouwde de ark in vijf jaren zoals de Heer hem had geboden.
35. Toen nam Noach de drie dochters van Eliakim zoon van Methusalem tot vrouwen voor zijn zonen, zoals de Heer Noach had geboden.
36. Het was op dat moment dat Methusalem de zoon van Henoch stierf; 969 jaren oud was hij bij zijn dood.

Het Boek der Oprechten hoofdstuk 6, Methusalem sterft tot en met de Zondvloed

1. Op dat moment, na de dood van Methusalem, zei de Heer tot Noach: Ga met uw gezin in de ark; zie, Ik zal alle dieren der Aarde tot u bijeenbrengen, de beesten des velds en het gevogelte des hemels, en zij zullen allen komen en de ark omringen.
2. Gij zult bij de deuren van de ark gaan zitten, en alle beesten, de dieren, en de vogels, zullen zich verzamelen en voor u verschijnen, en diegenen van hen die voor u komen kruipen die zult gij nemen en overgeven in de handen van uw zoons; die zullen hen in de ark brengen, en, diegenen die voor u blijven staan die zult gij laten gaan.
3. En de Heer deed dit geschieden op de volgende dag, en dieren, beesten en vogels kwamen in grote aantallen en omringden de ark.
4. Noach zette zich neer bij de deur van de ark, en alle vlees dat voor hem kroop bracht hij in de ark, en alles wat voor hem bleef staan liet hij op Aarde.
5. Er kwam een leeuwin met haar twee welpen, mannetje en wijfje, en zij kropen alle drie voor Noach, en de twee welpen stonden op tegen de leeuwin en sloegen haar en deden haar wegvluchten, en zij ging weg, en de welpen gingen terug naar hun plaatsen, en kropen op de Aarde voor Noach.
6. De leeuwin liep weg, en stond in de plaats van de leeuwen.
7. Noach zag dit, en was erg verbaasd, en hij stond op en nam de twee welpen en bracht hen in de ark.
8. Noach bracht van alle levende wezens op Aarde enkelen in de ark zodat slechts die achterbleven waarvan Noach er in de ark bracht.
9. Paren kwamen tot Noach in de ark, maar van de reine dieren en reine vogels bracht hij er zeven paren binnen zoals God had bevolen.
10. Alle dieren en beesten en vogels waren er nog, en zij omringden de ark overal, en de regen viel pas zeven dagen later.
11. En op die dag liet de Heer de gehele Aarde schudden, en de zon werd verduisterd, en de grondvesten der Aarde gingen tekeer, en de gehele Aarde werd hevig bewogen, en de bliksem flitste, en de donder rommelde, en alle fonteinen des groten afgronds werden opengebroken, zoals de aardbewoners voordien niet hadden meegemaakt; en God handelde aldus om de zonen der mensen te doen schrikken zodat er geen kwaad meer zou geschieden op Aarde.
12. Toch wilden de zonen der mensen zich niet bekeren van hun boze wegen, en zij deden de toorn des Heren toen nog toenemen, en neigden zelfs hun harten niet ertoe.
13. Na verloop van zeven dagen, in het 600e levensjaar van Noach, toen waren de wateren des vloeds op de Aarde.
14. Alle fonteinen des groten afgronds waren opengebroken, en de sluizen des hemels geopend, en de regen viel op de Aarde, veertig dagen en veertig nachten.
15. Noach met zijn gezin, en alle levende wezens die bij hem waren, waren in de ark vanwege de wateren des vloeds, en de Heer sloot achter hem toe.
16. Alle zonen der mensen die waren achtergelaten op de Aarde waren ten einde raad door het onheil dat de regen veroorzaakte, want de wateren kwamen krachtiger opzetten op de Aarde, en de dieren en beesten omringden nog steeds de ark.
17. De zonen der mensen, ongeveer 700.000 mannen en vrouwen, kwamen tezamen tot Noach voor de ark.
18. En zij riepen tot Noach, zeggende: Doe ons open zodat wij tot u in de ark kunnen komen, en waarom moeten wij sterven?
19. Noach antwoordde met luide stem vanuit de ark, zeggende: Zijt gij niet tegen de Heer in opstand gekomen, en hebt gij niet gezegd dat Hij niet bestaat? En daarom bracht de Heer dit onheil over u, om u te vernietigen en af te snijden van het aardoppervlak.
20. Heb ik u hiervan niet gesproken 120 jaren geleden toen gij niet wilde luisteren naar de stem des Heren, en nu wilt gij wel op Aarde leven?
21. En zij zeiden tot Noach:Wij willen ons bekeren tot de Heer; doe ons slechts open opdat wij leven en niet sterven.
22. Noach antwoordde hen, zeggende: Zie, nu gij het probleem ziet aangaande uw ziel, nu wilt gij u bekeren tot de Heer; waarom bekeerde gij u niet gedurende deze 120 jaren die de Heer u daarvoor toestond?
23. Maar nu gij mij dit komt vertellen vanwege de problemen met uw zielen, nu wil de Heer ook niet naar u luisteren, noch het oor lenen op deze dag, zodat uw wensen nu niet zullen worden vervuld.
24. De zonen der mensen kwamen nader om zich met geweld toegang tot de ark te verschaften vanwege de regen, want zij konden de regen niet verdragen.
25. De Heer liet alle beesten en dieren opdraven die buiten de ark waren. En de beesten overweldigden hen en verdreven hen vandaar, en een ieder ging zijn eigen weg en zij verspreidden zich weer over de Aarde.
26. De regen viel nog steeds op de Aarde, en zij viel veertig dagen en veertig nachten, en de wateren hadden de overhand op de Aarde en alle vlees dat op de Aarde was of in de wateren  stierf, hetzij mensen, dieren, beesten, kruipend gedierte en gevogelte, en slechts Noach bleef over met hen die met hem in de ark waren.
27. De wateren hadden de overhand en vermeerderden zeer op Aarde, en zij hieven de ark op en zij rees op boven de Aarde.
28. De ark dreef op de wateren, en zij werd zodanig heen en weer geslingerd dat alle levende schepselen daarbinnen werden rondgedraaid als soep in een kookketel. 
29. Grote angst greep alle levende wezens aan die in de ark waren, en de ark werd bijkans gebroken.
30. Alle levende wezens in de ark waren doodsbang, en de leeuwen brulden, en de ossen loeiden, en de wolven huilden, en elk levend schepsel in de ark sprak en jammerde in zijn eigen taal zodat hun geluiden tot op grote afstand te horen waren, en Noach en zijn zonen schreeuwden en huilden in hun moeilijkheden;
zij waren erg bang dat zij de poorten des doods hadden bereikt.
31. Noach bad tot de Heer, en hij schreeuwde om dit alles tot Hem, en hij zei: Och Heer help ons, want wij hebben geen kracht om al dit onheil te verdragen dat ons omgeeft, want de watergolven hebben ons omringd, dreigende stortvloeden beangstigen ons; antwoord ons, och Heer, antwoord ons, doe Uw aanschijn over ons lichten en wees ons genadig, verlos ons en bevrijd ons.
32. De Heer luisterde naar Noachs stem, en de Heer gedacht aan hem.
33. En een wind streek over de Aarde, en de wateren werden stil en de ark lag rustig.
34. De fonteinen des afgronds en de sluizen des hemels werden gesloten, en de regen uit de hemel hield op.
35. De wateren namen af in die dagen, en de ark rustte op de bergen van Ararat.
36. Noach opende toen het venster der ark, en Noach riep toen uit tot de Heer en zei: Och Heer, Gij die aarde en hemel formeerde en alles daarin, verlos onze zielen uit deze beslotenheid, en uit de gevangenis waarin Gij ons hebt geplaatst, want ik ben moe van het zuchten.
37. De Heer luisterde naar Noachs stem, en zei tot hem:Wanneer er een geheel jaar om is dan zult gij uitgaan.
38. Bij de jaarwisseling, toen Noach een geheel jaar in de ark had gewoond, toen waren de wateren opgedroogd van de Aarde, en Noach verwijderde het luik van de ark.
39. Toen, op de 27e dag van de tweede maand, was de Aarde droog, doch Noach en zijn zoons, en zij die met hem (hen?) waren, verlieten de ark niet dan nadat de Heer hen dit aanzegde.
40. De dag kwam dat de Heer hen zei om uit te gaan, en zij gingen allen uit de ark.
41. Zij gingen uit en keerden elk terug naar zijn eigen weg en zijn eigen plaats, en Noach en zijn zonen woonden in het land dat God hen had aangewezen, en zij dienden de Heer alle hun dagen, en de Heer zegende Noach en zijn zonen toen zij uit de ark gingen.
42. Hij zeide tot hen:Weest vruchtbaar en vervult de gehele Aarde; wordt sterk en neemt overvloedig toe op Aarde en vermenigvuldigt u daar.

Het Boek der Oprechten hoofdstuk 7, Na de zondvloed tot de geboorte van Abraham

1. Deze zijn de namen der zonen van Noach: Jafet, Cham en Sem; en kinderen werden hen geboren na de vloed, want zij hadden vrouwen genomen voor de vloed.
2. Deze zijn de zonen van Jafet; Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras, zeven zonen.
3. De zonen van Gomer zijn: Askenaz, Rifat en Togarma.
4. De zonen van Magog zijn: Elichanaf en Lubal.
5. De zonen van Madai zijn: Achon, Zeelo, Chazoni en Lot.
6. De zonen van Javan zijn: Elisa, Tarsis, Kittieten en Dodanieten.
7. De zonen van Tubal zijn: Arifi, Kesed en Taari.
8. De zonen van Mesech zijn: Dedon, Zaron en Shebashni.
9. De zonen van Tiras zijn: Benib, Gera, Lupirion en Gilak; deze zijn de zonen van Jafet naar hun geslachten, en hun aantal in die dagen was omstreeks 460 mannen.
10. Deze zijn de zonen van Cham; Kus, Mizraïm, Put en Kanaän, vier zonen; en de zonen van Kus zijn Seba, Havila, Sabta, Raäma en Sabtecha. De zonen van Raäma zijn Scheba en Dedan.
11. De zonen van Mizraïm zijn: Lud, Anam en Pathrus, Kasluth en Kaftor.
12. De zonen van Put zijn: GebuI, Hadan, Benah en Adan.
13. De zonen van Kanaän zijn: Sidon, Heth, Amori, Girgasi, Hevi, Arki, Sini, ArVadi, Zemari en Hamat.
14. Deze zijn de zonen van Cham, naar hun geslachten, en hun aantal in die dagen was omstreeks 730 mannen.
15. Deze zijn de zonen van Sem; Elam, Assur, Arpaksad, Lud en Aram, vijf zonen; en de zonen van Elam zijn: Shushan, Machul en Harmon.
16. De zonen van Assur zijn Mirus en Mokil. De zonen van Arpaksad zijn Sela, Anar en Ashcol.
17. De zonen van Lud zijn Pethor en Byzayon. De zonen van Aram zijn: Uz, Hul, Gether en Mas.
18. Deze zijn de zonen van Sem, naar hun geslachten; en hun aantal in die dagen was omstreeks 300 mannen.
19. Deze zijn de nakomelingen van Sem; Sem verwekte Arpaksad en Arpaksad verwekte Sela, en Sela verwekte Heber, en aan Heber werden twee kinderen geboren, de naam van de ene was Peleg, want in zijn dagen werden de zonen der mensen verdeeld, en in zijn laatste dagen werd het aardoppervlak verdeeld.
20. De naam van de tweede was Joktan, waarmee werd bedoeld dat in zijn dagen de levensduur van de zonen der mensen werd verminderd en korter werd.
21. Deze zijn de zonen van Joktan; Almodad, Selef, Hazarmaveth, Jerah, Hadoram, Uzal, Dikla, Obal, Abimaël, Scheba, Ofir, Havila en Jobab; dezen zijn de zonen van Joktan.
22. Zijn broer Peleg verwekte Rehu, en Rehu verwekte Serug, en Serug verwekte Nahor, en Nahor verwekte Terach, en Terach was 38 jaren oud en hij verwekte Haran en Nahor.
23. Kus de zoon van Cham, de zoon van Noach, nam een vrouw in die dagen op zijn oude dag, en zij baarde een zoon, en zij noemden hem Nimrod, zeggende: In die tijd begonnen de zonen der mensen in opstand te komen en te zondigen tegen God. En het kind groeide op, en zijn vader hield heel veel van hem want hij was de zoon van zijn oude dag.
24. De rokken van vellen die God voor Adam en zijn vrouw had gemaakt toen zij uit de Hof gingen, die werden gegeven aan Kus. 

25.Want na de dood van Adam en zijn vrouw werden deze gewaden gegeven aan Henoch de zoon van Jared, en toen Henoch door God werd weggenomen gaf hij ze aan zijn zoon Methusalem.
26. Bij de dood van Methusalem nam Noach ze en bracht ze in de ark, en zij waren bij hem tot hij uit de ark ging.
27. Toen zij eruit gingen stal Cham de gewaden van Noach, zijn vader, en hij nam ze en verborg ze voor zijn broeders.
28. Nadat Cham zijn eerstgeborene Kus verwekte gaf hij hem de gewaden in het geheim, en zij waren lange tijd bij Kus.
29. Kus verborg ze eveneens voor zijn zoons en broeders, en nadat Kus Nimrod had verwekt gaf hij hem die gewaden omdat hij zoveel van
hem hield, en Nimrod groeide op, en toen hij twintig jaren oud was kleedde hij zich met die gewaden.
30. Nimrod werd sterk toen hij zich kleedde met die gewaden, en God gaf hem macht en sterkte, en hij was een geweldig jager op Aarde, ja hij was een geweldig jager in het veld, en hij joeg op dieren en hij bouwde altaren, en daarop offerde hij de dieren voor de Heer.
31. Nimrod maakte zichzelf sterk, en hij verhief zich boven zijn broeders, en hij leverde slag voor zijn broeders tegen al hun vijanden rondom hen.
32. De Heer leverde al de vijanden van zijn broeders in zijn hand, en God maakte hem soms voorspoedig in zijn veldslagen, en hij regeerde op Aarde.
33. Daarom werd het in die dagen eer, gebruik dat, wanneer iemand hen die hij voor de strijd had geoefend liet aantreden, hij placht te zeggen zoals God tot Nimrod, die een machtig jager was op Aarde en die met succes veldslagen leidde die zijn broeders bevrijdde uit de handen hunner vijanden, dat God ons moge sterken en ons bevrijden.
34. Toen Nimrod veertig jaren oud was, was er oorlog tussen zijn broeders en de kinderen van Jafet, zodat zij in de macht waren van hun vijanden.
35. Nimrod ging uit in die tijd, en hij verzamelde alle zonen van Kus en hun nabestaanden, ongeveer 460 mannen, en hij huurde ook van enige zijner vrienden en bekenden ongeveer tachtig mannen die hij hun huurloon gaf, en hij trok met hen ten strijde, en toen hij op weg was moedigde hij de mannen aan die met hem meegingen.
36. En hij zei tot hen:Weest niet bang of verschrikt, want al onze vijanden zullen uit onze handen worden overgeleverd, en gij kunt met hen doen wat gij wilt.
37. Al de mannen die meegingen waren ongeveer 500, en zij vochten tegen hun vijanden, en zij vernietigden hen en onderwierpen hen, en Nimrod had zijn leger verdeeld in afdelingen onder bevelvoerende officieren.
38. Hij nam enige hunner kinderen als gijzelaars, en zij werden allen dienaren van Nimrod en zijn broeders, en Nimrod en al het volk dat bij hem was keerde naar huis terug.
39. Toen Nimrod met blijdschap uit de strijd was teruggekeerd, na zijn overwinning op zijn vijanden, toen verzamelden zich al zijn broeders, tezamen met hen die hem voordien kenden om hem koning te maken over hen en zij plaatsten een koninklijke kroon op zijn hoofd.
40. Hij benoemde over zijn onderdanen en volk, vorsten, rechters en bestuurders, zoals dat gebruikelijk is bij koningen.
41. En hij benoemde Terach de zoon van Nahor tot aanvoerder van zijn leger. Hij onderscheidde hem en verhief hem boven al zijn hoogwaardigheidsbekleders.
42. Toen hij regeerde overeenkomstig zijn eigen wensen, na al zijn vijanden rondom hem te hebben overwonnen, toen overlegde hij met zijn raadgevers om een stad te bouwen voor zijn paleis, en zo deden zij.
43. Zij vonden een groot dal in het Oosten, en zij bouwden voor hem een grote, uitgebreide stad, en Nimrod noemde die stad Sinear, want de Heer had zijn vijanden hevig geschokt en vernietigd.
44. Nimrod woonde in Sinear, en hij regeerde met vaste hand, en hij streed met zijn vijanden en onderwierp hen, en hij was voorspoedig in al zijn veldslagen, en zijn koninkrijk werd zeer groot.
45. Alle volken en tongen hoorden van zijn roem, en zij verzamelden zich voor hem, en zij bogen voor hem neer op Aarde, en zij brachten hem offers, en hij werd hun heer en koning, en zij woonden allen met hem in de stad Sinear, en Nimrod regeerde op de Aarde over alle zonen van Noach, en zij waren allen aan zijn macht en overleggingen overgeleverd.
46. En de gehele wereld was één van taal en opvattingen, maar Nimrod wandelde niet in de wegen des Heren, en hij was goddelozer dan alle mensen voor hem, vanaf de dagen van de zondvloed tot die dagen.
47. Hij maakte goden van hout en steen, en hij boog ervoor neer, en hij stond op tegen de Heer, en leerde al zijn onderdanen en de volken der Aarde zijn goddeloze wegen; en zijn zoon Mardon was goddelozer dan zijn vader.
48. Ieder die hoorde van de handelingen van Mardon, de zoon van Nimrod, zei met betrekking tot hem: Van de goddeloze gaat goddeloosheid uit. Daarom werd het een staande uitdrukking op de gehele Aarde, zeggende: Van de goddeloze gaat goddeloosheid uit. En dit werd een gebruikelijke uitspraak van die tijd tot nu toe.
49. Terach de zoon van Nahor, aanvoerder van Nimrods leger, was in die dagen hoog verheven in het aangezicht des konings en zijn onderdanen, en zij achtten hem zeer hoog.
50. Terach nam een vrouw, en haar naam was Amthello de dochter van Cornebo en de vrouw van Terach werd zwanger en zij baarde hem een zoon in die dagen. Terach was zeventig jaren oud toen hij hem verwekte, en Terach noemde de zoon die hem was geboren Abram, omdat de koning hem had verheven in die dagen, en hem had onderscheiden boven al zijn hoogwaardigheidsbekleders die bij hem waren.

Het Boek der Oprechten hoofdstuk 8,